Summary


Dutch

Detailed Translations for laveren from Dutch to German

laveren:

laveren verb (laveer, laveert, laveerde, laveerden, gelaveerd)

  1. laveren (schipperen)
  2. laveren (tegen de wind in varen; kruisen)
    lavieren; gegen den Wind einfahren

Conjugations for laveren:

o.t.t.
  1. laveer
  2. laveert
  3. laveert
  4. laveren
  5. laveren
  6. laveren
o.v.t.
  1. laveerde
  2. laveerde
  3. laveerde
  4. laveerden
  5. laveerden
  6. laveerden
v.t.t.
  1. heb gelaveerd
  2. hebt gelaveerd
  3. heeft gelaveerd
  4. hebben gelaveerd
  5. hebben gelaveerd
  6. hebben gelaveerd
v.v.t.
  1. had gelaveerd
  2. had gelaveerd
  3. had gelaveerd
  4. hadden gelaveerd
  5. hadden gelaveerd
  6. hadden gelaveerd
o.t.t.t.
  1. zal laveren
  2. zult laveren
  3. zal laveren
  4. zullen laveren
  5. zullen laveren
  6. zullen laveren
o.v.t.t.
  1. zou laveren
  2. zou laveren
  3. zou laveren
  4. zouden laveren
  5. zouden laveren
  6. zouden laveren
en verder
  1. ben gelaveerd
  2. bent gelaveerd
  3. is gelaveerd
  4. zijn gelaveerd
  5. zijn gelaveerd
  6. zijn gelaveerd
diversen
  1. laveer!
  2. laveert!
  3. gelaveerd
  4. laverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

laveren [znw.] nomen

  1. laveren
    Navigieren

Translation Matrix for laveren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Navigieren laveren navigeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
ausweeichen laveren; schipperen
gegen den Wind einfahren kruisen; laveren; tegen de wind in varen
lavieren kruisen; laveren; tegen de wind in varen bevaren; koers zetten naar; koersen naar; navigeren; varen
sich nicht festlegen laveren; schipperen

Wiktionary Translations for laveren:

laveren
verb
  1. bij tegenwind zigzagswijze opzeilen
laveren
Cross Translation:
FromToVia
laveren manövrieren maneuver — to move (something) carefully, and often with difficulty, into a certain position
laveren lavieren louvoyer — marine|fr Faire plusieurs routes en zigzag au plus près du vent, en lui présenter tantôt un côté du bâtiment, tantôt l’autre.