Dutch

Detailed Translations for onderzoek from Dutch to German

onderzoek:

onderzoek [het ~] nomen

  1. het onderzoek (navorsing; inspectie)
    die Untersuchung; die Nachforschung; die Inspektion; die Besichtigung
  2. het onderzoek
    die Forschung; die Untersuchung; die Prüfung

Translation Matrix for onderzoek:

NounRelated TranslationsOther Translations
Besichtigung inspectie; navorsing; onderzoek bezichtigen; bezichtiging; controle; inspectie; visitatie
Forschung onderzoek research
Inspektion inspectie; navorsing; onderzoek bezichtigen; bezichtiging; controle; herstelling van materiaal; inspectie; inspectiebeurt; keuring; onderhoudsbeurt; revisie; visitatie
Nachforschung inspectie; navorsing; onderzoek nasporing; opsporing; speurwerk; traceerwerk
Prüfung onderzoek aanvechting; auditie; bekoring; beproeving; bezoeking; boetedoening; boetstraf; computertoets; controle; eindexamen; ergernis; ernstige toetsing; examen; exploratie; grief; inspectie; kwelling; nood; proef; proefwerk; repetitie; schoolexamen; seductie; temptatie; tentamen; test; toets; universitair examen; validatie; verleiding; verlokking; verovering; verzoeking; vuurproef
Untersuchung inspectie; navorsing; onderzoek controle; enquête; inspectie; keuren; medische keuring; ondervraging

Related Words for "onderzoek":


Related Definitions for "onderzoek":

  1. het precies kijken wat er aan de hand is1
    • dit is een onderzoek naar drugsgebruik op scholen1

Wiktionary Translations for onderzoek:

onderzoek
noun
  1. het onderzoeken van iets
onderzoek
noun
  1. das Suchen nach Lösungen zu wissenschaftlichen Problemstellungen

Cross Translation:
FromToVia
onderzoek Inspektion; Prüfung inspection — the act of examining something, often closely
onderzoek Untersuchung investigation — the act of investigating
onderzoek Forschung research — inquiry or examination
onderzoek Enquete; Untersuchung; Ermittlung; Erhebung; Umfrage; Rundfrage enquêterecherche méthodique d’informations précises.
onderzoek Nachsuchung; Suche; Suchen; Erforschung; Nachforschung; Untersuchung rechercheaction de rechercher.

onderzoeken:

onderzoeken verb (onderzoek, onderzoekt, onderzocht, onderzochten, onderzocht)

  1. onderzoeken (naspeuren; nasporen)
    untersuchen; forschen; ausforschen
    • untersuchen verb (untersuche, untersuchst, untersucht, untersuchte, untersuchtet, untersucht)
    • forschen verb (forsche, forschst, forscht, forschte, forschtet, geforscht)
    • ausforschen verb (forsche aus, forscht aus, forschte aus, forschtet aus, ausgeforscht)
  2. onderzoeken (beproeven; testen; keuren)
    untersuchen; prüfen; überprüfen; testen; kontrollieren; ausprobieren; erproben; proben; inspizieren
    • untersuchen verb (untersuche, untersuchst, untersucht, untersuchte, untersuchtet, untersucht)
    • prüfen verb (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
    • überprüfen verb (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)
    • testen verb (teste, testest, testet, testete, testetet, getestet)
    • kontrollieren verb (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
    • ausprobieren verb (probiere aus, probierst aus, probiert aus, probierte aus, probiertet aus, ausprobiert)
    • erproben verb (erprobe, erprobst, erprobt, erprobte, erprobtet, erprobt)
    • proben verb (probe, probst, probt, probte, probtet, geprobt)
    • inspizieren verb (inspiziere, inspizierst, inspiziert, inspizierte, inspiziertet, inspiziert)
  3. onderzoeken (vorsen; speuren)
    untersuchen; nachgehen; spüren; fahnden; suchen; forschen; ergründen; nachforschen; überprüfen; erforschen; befragen; prüfen; erkunden; erproben; erfragen; nachspüren; ausforschen
    • untersuchen verb (untersuche, untersuchst, untersucht, untersuchte, untersuchtet, untersucht)
    • nachgehen verb (geh nach, gehst nach, geht nach, ging nach, gingt nach, nachgegangen)
    • spüren verb (spüre, spürst, spürt, spürte, spürtet, gespürt)
    • fahnden verb (fahnde, fahndest, fahndet, fahndete, fahndetet, gefahndt)
    • suchen verb (suche, suchst, sucht, suchte, suchtet, gesucht)
    • forschen verb (forsche, forschst, forscht, forschte, forschtet, geforscht)
    • ergründen verb (ergründe, ergründest, ergründet, ergründete, ergründetet, ergründet)
    • nachforschen verb (forsche nach, forschst nach, forscht nach, forschte nach, forschtet nach, nachgeforscht)
    • überprüfen verb (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)
    • erforschen verb (erforsche, erforscht, erforschte, erforschtet, erforscht)
    • befragen verb (befrage, befragst, befragt, befragte, befragtet, befragt)
    • prüfen verb (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
    • erkunden verb (erkunde, erkundest, erkundet, erkundete, erkundetet, erkundet)
    • erproben verb (erprobe, erprobst, erprobt, erprobte, erprobtet, erprobt)
    • erfragen verb (erfrage, erfragst, erfragt, erfragte, erfragtet, erfragt)
    • nachspüren verb (spüre nach, spürst nach, spürt nach, spürte nach, spürtet nach, nachgespürt)
    • ausforschen verb (forsche aus, forscht aus, forschte aus, forschtet aus, ausgeforscht)
  4. onderzoeken (verkennen; aftasten)
    abtasten; abfühlen
    • abtasten verb (taste ab, tastest ab, tastet ab, tastete ab, tastetet ab, abgetastet)
    • abfühlen verb (fühle ab, fühlst ab, fühlt ab, fühlte ab, fühltet ab, abgefühlt)

Conjugations for onderzoeken:

o.t.t.
  1. onderzoek
  2. onderzoekt
  3. onderzoekt
  4. onderzoeken
  5. onderzoeken
  6. onderzoeken
o.v.t.
  1. onderzocht
  2. onderzocht
  3. onderzocht
  4. onderzochten
  5. onderzochten
  6. onderzochten
v.t.t.
  1. heb onderzocht
  2. hebt onderzocht
  3. heeft onderzocht
  4. hebben onderzocht
  5. hebben onderzocht
  6. hebben onderzocht
v.v.t.
  1. had onderzocht
  2. had onderzocht
  3. had onderzocht
  4. hadden onderzocht
  5. hadden onderzocht
  6. hadden onderzocht
o.t.t.t.
  1. zal onderzoeken
  2. zult onderzoeken
  3. zal onderzoeken
  4. zullen onderzoeken
  5. zullen onderzoeken
  6. zullen onderzoeken
o.v.t.t.
  1. zou onderzoeken
  2. zou onderzoeken
  3. zou onderzoeken
  4. zouden onderzoeken
  5. zouden onderzoeken
  6. zouden onderzoeken
en verder
  1. ben onderzocht
  2. bent onderzocht
  3. is onderzocht
  4. zijn onderzocht
  5. zijn onderzocht
  6. zijn onderzocht
diversen
  1. onderzoek!
  2. onderzoekt!
  3. onderzocht
  4. onderzoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for onderzoeken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abfühlen aftasten; onderzoeken; verkennen aftasten; afvoelen
abtasten aftasten; onderzoeken; verkennen aftasten; afvoelen; afzoeken; betasten; bevoelen; iets voelen; vingeren; voelen; zien te vinden; zoeken
ausforschen naspeuren; nasporen; onderzoeken; speuren; vorsen doorvorsen; doorvragen; doorzagen; ondervragen; overhoren; uithoren; uitvorsen; uitvragen; verhoren
ausprobieren beproeven; keuren; onderzoeken; testen aanproberen; beproeven; op de proef stellen; passen; proberen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
befragen onderzoeken; speuren; vorsen een interview houden; interviewen; ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren
erforschen onderzoeken; speuren; vorsen bespieden; bestuderen; checken; doorvorsen; nagaan; naspeuren; nasporen; natrekken; navorsen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verifiëren; verspieden
erfragen onderzoeken; speuren; vorsen om raad vragen
ergründen onderzoeken; speuren; vorsen bespieden; doorgronden; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verspieden
erkunden onderzoeken; speuren; vorsen bespieden; checken; doorvorsen; inschrijven; kadastreren; nagaan; natrekken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verifiëren; verspieden
erproben beproeven; keuren; onderzoeken; speuren; testen; vorsen beproeven; bestuderen; naspeuren; nasporen; navorsen; op de proef stellen; pogen; proberen; testen; toetsen; trachten; uitproberen; uittesten
fahnden onderzoeken; speuren; vorsen naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren
forschen naspeuren; nasporen; onderzoeken; speuren; vorsen beproeven; checken; doorvorsen; nagaan; natrekken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; proberen; uitpluizen; uitproberen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verifiëren
inspizieren beproeven; keuren; onderzoeken; testen bekijken; bewaken; bezichtigen; controleren; dood kunnen vallen; examineren; inspecteren; keuren; overzien; schouwen; surveilleren; toezicht houden; toezien
kontrollieren beproeven; keuren; onderzoeken; testen controleren; examineren; gezaghebben; heersen; inspecteren; keuren; macht uitoefenen; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; onder controle hebben; overheersen; overhoren; regeren; schouwen; testen; toetsen
nachforschen onderzoeken; speuren; vorsen bestuderen; checken; doorvorsen; nagaan; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; natrekken; navorsen; rechercheren; snuffelen; speuren; verifiëren
nachgehen onderzoeken; speuren; vorsen achterlopen; achternazitten; achtervolgen; bespieden; checken; nagaan; natrekken; nazitten; verifiëren; verspieden; volgen
nachspüren onderzoeken; speuren; vorsen checken; nagaan; naspeuren; nasporen; natrekken; navorsen; verifiëren
proben beproeven; keuren; onderzoeken; testen bekwamen; coachen; harden; herhalen; inlichten; oefenen; onderrichten; repeteren; trainen; voorlichten
prüfen beproeven; keuren; onderzoeken; speuren; testen; vorsen auditeren; bekijken; beproeven; bespieden; checken; controleren; dood kunnen vallen; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; natrekken; op de proef stellen; overhoren; proberen; proeven; schouwen; smaken; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; verifiëren; verspieden
spüren onderzoeken; speuren; vorsen aanvoelen; achter komen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; naspeuring doen; ontwaren; opmerken; rechercheren; signaleren; snuffelen; speuren; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
suchen onderzoeken; speuren; vorsen naslaan; naspeuring doen; opzoeken; rechercheren; snuffelen; speuren; vinden; zoeken
testen beproeven; keuren; onderzoeken; testen beproeven; controleren; examineren; keuren; nagaan; nakijken; overhoren; proberen; proeven; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
untersuchen beproeven; keuren; naspeuren; nasporen; onderzoeken; speuren; testen; vorsen checken; inventariseren; nagaan; natrekken; verifiëren
überprüfen beproeven; keuren; onderzoeken; speuren; testen; vorsen checken; controleren; examineren; herkeuren; heronderzoeken; hervormen; herzien; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; natrekken; nazien; overhoren; reformeren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; valideren; verifiëren

Related Words for "onderzoeken":


Related Definitions for "onderzoeken":

  1. precies kijken wat er aan de hand is1
    • de politie onderzocht de diefstal1

Wiktionary Translations for onderzoeken:

onderzoeken
verb
  1. (overgankelijk) de oorzaak of reden van iets bestuderen
onderzoeken
verb
  1. etwas analysieren oder erforschen, sich etwas sehr genau anschauen, um es zu verstehen

Cross Translation:
FromToVia
onderzoeken erforschen explore — to examine or investigate something systematically
onderzoeken erfahren; herausfinden find out — to discover
onderzoeken untersuchen; erforschen; recherchieren investigate — to inquire into, study
onderzoeken untersuchen investigate — to examine
onderzoeken forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen; examinieren; inspizieren; nachsehen; prüfen; überprüfen; nachprüfen; betrachten; beschauen; mustern; besichtigen; durchgehen; durchsehen; begutachten; vergleichen examinerobserver avec attention, avec réflexion.
onderzoeken forschen; untersuchen; ausforschen; erforschen; unterforschen explorerparcourir une région inconnue qu’on venir de découvrir pour en connaître la situation, l’étendue, les mœurs, etc.
onderzoeken forschen; ausforschen; erforschen; unterforschen; untersuchen fouiller — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for onderzoek