Dutch

Detailed Translations for opgereden from Dutch to German

opgereden:

opgereden adj

  1. opgereden

Translation Matrix for opgereden:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
aufgefahren opgereden aangerukt; gebracht; opgeschrokken; opgestoven; opgevaren; opgewaaid; tegenop gereden

oprijden:

oprijden verb (rijd op, rijdt op, reed op, reden op, opgereden)

  1. oprijden (eindje meerijden)
  2. oprijden
    einfahren; auffahren; hinauffahren
    • einfahren verb (fahre ein, fährst ein, fährt ein, fuhr ein, fuhrt ein, eingefahren)
    • auffahren verb (fahre auf, fährst auf, fährt auf, fuhr auf, fuhret auf, aufgefahren)
    • hinauffahren verb (fahre hinauf, fährst hinauf, fährt hinauf, fuhr hinauf, fuhrt hinauf, hinaufgefahren)
  3. oprijden (opwaarts rijden)
    einfahren; auffahren; hinauffahren; nach oben schauen
    • einfahren verb (fahre ein, fährst ein, fährt ein, fuhr ein, fuhrt ein, eingefahren)
    • auffahren verb (fahre auf, fährst auf, fährt auf, fuhr auf, fuhret auf, aufgefahren)
    • hinauffahren verb (fahre hinauf, fährst hinauf, fährt hinauf, fuhr hinauf, fuhrt hinauf, hinaufgefahren)

Conjugations for oprijden:

o.t.t.
  1. rijd op
  2. rijdt op
  3. rijdt op
  4. rijden op
  5. rijden op
  6. rijden op
o.v.t.
  1. reed op
  2. reed op
  3. reed op
  4. reden op
  5. reden op
  6. reden op
v.t.t.
  1. ben opgereden
  2. bent opgereden
  3. is opgereden
  4. zijn opgereden
  5. zijn opgereden
  6. zijn opgereden
v.v.t.
  1. was opgereden
  2. was opgereden
  3. was opgereden
  4. waren opgereden
  5. waren opgereden
  6. waren opgereden
o.t.t.t.
  1. zal oprijden
  2. zult oprijden
  3. zal oprijden
  4. zullen oprijden
  5. zullen oprijden
  6. zullen oprijden
o.v.t.t.
  1. zou oprijden
  2. zou oprijden
  3. zou oprijden
  4. zouden oprijden
  5. zouden oprijden
  6. zouden oprijden
en verder
  1. heb opgereden
  2. hebt opgereden
  3. heeft opgereden
  4. hebben opgereden
  5. hebben opgereden
  6. hebben opgereden
diversen
  1. rijd op!
  2. rijdt op!
  3. opgereden
  4. oprijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oprijden [znw.] nomen

  1. oprijden
    Auffahren

Translation Matrix for oprijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Auffahren oprijden driftig zijn; opschrikken; opstuiven; opvaren; opvliegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
Stückchen mitfahren eindje meerijden; oprijden
auffahren oprijden; opwaarts rijden aanmonsteren; binnenrijden; doen opschrikken; inrijden; meevaren; meevaren als passagier
einfahren oprijden; opwaarts rijden betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenrijden; binnenstappen; binnentreden; binnenvaren; ingaan; inrijden; invaren
hinauffahren oprijden; opwaarts rijden bergoprijden; naar boven rijden; omhoogrijden
nach oben schauen oprijden; opwaarts rijden