Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. opgetrokken:
  2. optrekken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opgetrokken from Dutch to German

opgetrokken:


optrekken:

optrekken verb (trek op, trekt op, trok op, trokken op, opgetrokken)

  1. optrekken (overeindzetten; oprichten)
    aufstellen; aufsetzen; erheben; aufheben
    • aufstellen verb (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • aufsetzen verb (setze auf, setzt auf, setzte auf, setztet auf, aufgesetzt)
    • erheben verb (erhebe, erhebst, erhebt, erhob, erhobt, erhoben)
    • aufheben verb (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
  2. optrekken (omgaan)
    umgehen mit; verkehren

Conjugations for optrekken:

o.t.t.
  1. trek op
  2. trekt op
  3. trekt op
  4. trekken op
  5. trekken op
  6. trekken op
o.v.t.
  1. trok op
  2. trok op
  3. trok op
  4. trokken op
  5. trokken op
  6. trokken op
v.t.t.
  1. ben opgetrokken
  2. bent opgetrokken
  3. is opgetrokken
  4. zijn opgetrokken
  5. zijn opgetrokken
  6. zijn opgetrokken
v.v.t.
  1. was opgetrokken
  2. was opgetrokken
  3. was opgetrokken
  4. waren opgetrokken
  5. waren opgetrokken
  6. waren opgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal optrekken
  2. zult optrekken
  3. zal optrekken
  4. zullen optrekken
  5. zullen optrekken
  6. zullen optrekken
o.v.t.t.
  1. zou optrekken
  2. zou optrekken
  3. zou optrekken
  4. zouden optrekken
  5. zouden optrekken
  6. zouden optrekken
diversen
  1. trek op!
  2. trekt op!
  3. opgetrokken
  4. optrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

optrekken [znw.] nomen

  1. optrekken (accelereren; versnellen)
    Anziehen

Translation Matrix for optrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anziehen accelereren; optrekken; versnellen aandoen; aankleden; aanschroeven; aantrekken; haal; kleden; ruk; straktrekken; trek; vastschroeven
aufheben deining; ophef
VerbRelated TranslationsOther Translations
aufheben oprichten; optrekken; overeindzetten afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; archiveren; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; heffen; intrekken; leggen; lichten; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; nullificeren; omhoog brengen; omhoogheffen; ondervangen; ontbinden; opbergen; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; opruimen; opslaan; opsnappen; optillen; plaatsen; teniet doen; terugdraaien; tillen; uiteen doen gaan; vereffenen; verijdelen; vernietigen; verrekenen; wegleggen
aufsetzen oprichten; optrekken; overeindzetten consumeren; gebruiken; verbruiken
aufstellen oprichten; optrekken; overeindzetten arrangeren; betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; deponeren; formeren; gebruiken; iets op touw zetten; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; plaatsen; posten; posteren; regelen; stationeren; verbruiken; zetten
erheben oprichten; optrekken; overeindzetten eisen; heffen; hoger maken; in opstand komen; inmanen; invorderen; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; omhoogkomen; opheffen; opstijgen; optillen; opvliegen; rebelleren; tillen; vereisen; vergen; verhogen; verlangen; vorderen
umgehen mit omgaan; optrekken
verkehren omgaan; optrekken ergens zijn; iets omdraaien; kopie trekken; kopiëren; omgaan met; omgang hebben met; omhoogkomen; omkeren; opstijgen; opvliegen; verkeren; zich ophouden

Related Definitions for "optrekken":

  1. bouwen1
    • het gebouw was opgetrokken uit klei1
  2. met hem omgaan1
    • wij zijn vroeger veel met elkaar opgetrokken1
  3. sneller gaan rijden1
    • toen ik naast hem ging rijden, trok de auto op1

Wiktionary Translations for optrekken:


Cross Translation:
FromToVia
optrekken vorrücken advance — to move forwards, to approach
optrekken grinsen sneer — raise a corner of the upper lip slightly in scorn

External Machine Translations: