Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. opzijgaan:


Dutch

Detailed Translations for opzijgaan from Dutch to German

opzijgaan:

opzijgaan verb (ga opzij, gaat opzij, ging opzij, gingen opzij, opzij gegaan)

  1. opzijgaan
    zur Seite gehen
    • zur Seite gehen verb (gehe zur Seite, gehst zur Seite, geht zur Seite, gang zur Seite, ganget zur Seite, zur Seite gegangen)

Conjugations for opzijgaan:

o.t.t.
  1. ga opzij
  2. gaat opzij
  3. gaat opzij
  4. gaan opzij
  5. gaan opzij
  6. gaan opzij
o.v.t.
  1. ging opzij
  2. ging opzij
  3. ging opzij
  4. gingen opzij
  5. gingen opzij
  6. gingen opzij
v.t.t.
  1. ben opzij gegaan
  2. bent opzij gegaan
  3. is opzij gegaan
  4. zijn opzij gegaan
  5. zijn opzij gegaan
  6. zijn opzij gegaan
v.v.t.
  1. was opzij gegaan
  2. was opzij gegaan
  3. was opzij gegaan
  4. waren opzij gegaan
  5. waren opzij gegaan
  6. waren opzij gegaan
o.t.t.t.
  1. zal opzijgaan
  2. zult opzijgaan
  3. zal opzijgaan
  4. zullen opzijgaan
  5. zullen opzijgaan
  6. zullen opzijgaan
o.v.t.t.
  1. zou opzijgaan
  2. zou opzijgaan
  3. zou opzijgaan
  4. zouden opzijgaan
  5. zouden opzijgaan
  6. zouden opzijgaan
diversen
  1. ga opzij!
  2. gaat opzij!
  3. opzij gegaan
  4. opzij gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opzijgaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
zur Seite gehen opzijgaan opzij gaan; uitwijken; zwenken