Dutch
Detailed Translations for oriënteer from Dutch to German
oriënteren:
-
oriënteren
Conjugations for oriënteren:
o.t.t.
- oriënteer
- oriënteert
- oriënteert
- oriënteren
- oriënteren
- oriënteren
o.v.t.
- oriënteerde
- oriënteerde
- oriënteerde
- oriënteerden
- oriënteerden
- oriënteerden
v.t.t.
- heb georiënteerd
- hebt georiënteerd
- heeft georiënteerd
- hebben georiënteerd
- hebben georiënteerd
- hebben georiënteerd
v.v.t.
- had georiënteerd
- had georiënteerd
- had georiënteerd
- hadden georiënteerd
- hadden georiënteerd
- hadden georiënteerd
o.t.t.t.
- zal oriënteren
- zult oriënteren
- zal oriënteren
- zullen oriënteren
- zullen oriënteren
- zullen oriënteren
o.v.t.t.
- zou oriënteren
- zou oriënteren
- zou oriënteren
- zouden oriënteren
- zouden oriënteren
- zouden oriënteren
en verder
- ben georiënteerd
- bent georiënteerd
- is georiënteerd
- zijn georiënteerd
- zijn georiënteerd
- zijn georiënteerd
diversen
- oriënteer!
- oriënteert!
- georiënteerd
- oriënterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oriënteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
orientieren | oriënteren | rondzien; zich oriënteren |
sich zurechtfinden | oriënteren |
Wiktionary Translations for oriënteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oriënteren | → orientieren | ↔ orient — to familiarize with a situation or circumstance |
External Machine Translations: