Dutch

Detailed Translations for passt from Dutch to German

pas:

pas [de ~ (m)] nomen

  1. de pas (stap; schrede)
    der Schritt; der Tritt
  2. de pas (bergpas)
    der Paß; der Bergpaß; der Gebirgspaß
  3. de pas (paspoort)
    Reisedokument; der Paß
  4. de pas (bankpas)
    der Bankpaß; der Paß
  5. de pas (paspoort; identiteitsbewijs)
    der Ausweis; der Paß; der Reisepaß; die Ausweiskarte

Translation Matrix for pas:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ausweis identiteitsbewijs; pas; paspoort identiteitsbewijs; identiteitskaart; legitimatie; legitimatiebewijs; legitimatiekaart; legitimatiepapieren; pasje; persoonsbewijs
Ausweiskarte identiteitsbewijs; pas; paspoort identiteitsbewijs; identiteitskaart; legitimatie; legitimatiebewijs; legitimatiekaart; legitimatiepapieren; persoonsbewijs
Bankpaß bankpas; pas
Bergpaß bergpas; pas
Gebirgspaß bergpas; pas
Paß bankpas; bergpas; identiteitsbewijs; pas; paspoort pasje
Reisedokument pas; paspoort
Reisepaß identiteitsbewijs; pas; paspoort reispas
Schritt pas; schrede; stap tred; voetafdruk; voetstap
Tritt pas; schrede; stap fietstrapper; trapper; voetafdruk; voetstap
- stap
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- laatst
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- nauwelijks; onlangs; zojuist
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
- net
ModifierRelated TranslationsOther Translations
gerade daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet accuraat; eerlijk; frank; glad neerliggend; juist; lineair; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; nog maar pas; onvermurwbaar; op het moment; open; oprecht; overeind; precies; rechtaan; rechtop; rechtschapen; rechttoe; secuur; sluik; staand; streng; strikt; stringent; zopas; zoëven
jüngst kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; onlangs; pas; recentelijk jongst
letztens kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; onlangs; pas; recentelijk
neulich daarnet; juist; kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; net; onlangs; pas; recentelijk; zojuist; zonet laatstelijk
vor kurzem kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; onlangs; pas; recentelijk
vorhin daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet

Related Words for "pas":


Synonyms for "pas":


Antonyms for "pas":


Related Definitions for "pas":

  1. nog maar korte tijd (geleden)1
    • zij zijn pas getrouwd1
  2. doorgang tussen twee bergen1
    • we reden door de St. Gotthardpas1
  3. kaartje waarmee je toont wie je bent1
    • stop je giropas in het apparaat1
  4. niet meer dan, later dan, etc1
    • hij is pas achttien1
  5. paspoort1
    • heb je je pas bij je?1
  6. keer dat je je ene voet voor je andere zet1
    • hij maakte een grote pas vooruit1

Wiktionary Translations for pas:

pas
adverb
  1. niet eerder dan

Cross Translation:
FromToVia
pas Schritt footstep — distance of one footstep
pas gerade just — recently
pas gerade only — as recently as
pas Schritt; Tritt; nicht; nichts pas — Le mouvement que fait une personne ou un animal mettre un pied devant l’autre pour marcher.
pas Paß; Reisepaß passeport — administration|fr pièce d’identité délivrer par l’État, permettre aux nationaux d’un pays soit de circuler librement à l'intérieur, soit de voyager dans un autre pays.
pas nur; allein; bloß; lediglich; erst; einfach seulement — Uniquement, rien que… (sens général)

External Machine Translations: