Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. personificeren:


Dutch

Detailed Translations for personificeren from Dutch to German

personificeren:

personificeren verb (personificeer, personificeert, personificeerde, personificeerden, gepersonificeerd)

  1. personificeren (personifiëren; verpersoonlijken)
    personifizieren; verkörpern
    • personifizieren verb (personifiziere, personifizierst, personifiziert, personifizierte, personifiziertet, personifiziert)
    • verkörpern verb (verkörpere, verkörperst, verkörpert, verkörperte, verkörpertet, verkörpert)

Conjugations for personificeren:

o.t.t.
  1. personificeer
  2. personificeert
  3. personificeert
  4. personificeren
  5. personificeren
  6. personificeren
o.v.t.
  1. personificeerde
  2. personificeerde
  3. personificeerde
  4. personificeerden
  5. personificeerden
  6. personificeerden
v.t.t.
  1. heb gepersonificeerd
  2. hebt gepersonificeerd
  3. heeft gepersonificeerd
  4. hebben gepersonificeerd
  5. hebben gepersonificeerd
  6. hebben gepersonificeerd
v.v.t.
  1. had gepersonificeerd
  2. had gepersonificeerd
  3. had gepersonificeerd
  4. hadden gepersonificeerd
  5. hadden gepersonificeerd
  6. hadden gepersonificeerd
o.t.t.t.
  1. zal personificeren
  2. zult personificeren
  3. zal personificeren
  4. zullen personificeren
  5. zullen personificeren
  6. zullen personificeren
o.v.t.t.
  1. zou personificeren
  2. zou personificeren
  3. zou personificeren
  4. zouden personificeren
  5. zouden personificeren
  6. zouden personificeren
en verder
  1. is gepersonificeerd
  2. zijn gepersonificeerd
diversen
  1. personificeer!
  2. personificeert!
  3. gepersonificeerd
  4. personificerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for personificeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
personifizieren personificeren; personifiëren; verpersoonlijken belichamen; verpersoonlijken
verkörpern personificeren; personifiëren; verpersoonlijken belichamen; verpersoonlijken