Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. presteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for presteer from Dutch to German

presteren:

presteren verb (presteer, presteert, presteerde, presteerden, gepresteerd)

  1. presteren (een prestatie leveren)
    leisten; eine Leistung lieferen; erfüllen; verrichten; handeln; schieben; schütten
    • leisten verb (leiste, leistst, leistt, leistte, leisttet, geleistet)
    • erfüllen verb (erfülle, erfüllst, erfüllt, erfüllte, erfülltet, erfüllt)
    • verrichten verb (verrichte, verrichtest, verrichtet, verrichtete, verrichtetet, verrichtet)
    • handeln verb (handle, handelst, handelt, handelte, handeltet, gehandelt)
    • schieben verb (schiebe, schiebst, schiebt, schob, schobt, geschoben)
    • schütten verb (schütte, schüttest, schüttet, schüttete, schüttetet, geschüttet)

Conjugations for presteren:

o.t.t.
  1. presteer
  2. presteert
  3. presteert
  4. presteren
  5. presteren
  6. presteren
o.v.t.
  1. presteerde
  2. presteerde
  3. presteerde
  4. presteerden
  5. presteerden
  6. presteerden
v.t.t.
  1. heb gepresteerd
  2. hebt gepresteerd
  3. heeft gepresteerd
  4. hebben gepresteerd
  5. hebben gepresteerd
  6. hebben gepresteerd
v.v.t.
  1. had gepresteerd
  2. had gepresteerd
  3. had gepresteerd
  4. hadden gepresteerd
  5. hadden gepresteerd
  6. hadden gepresteerd
o.t.t.t.
  1. zal presteren
  2. zult presteren
  3. zal presteren
  4. zullen presteren
  5. zullen presteren
  6. zullen presteren
o.v.t.t.
  1. zou presteren
  2. zou presteren
  3. zou presteren
  4. zouden presteren
  5. zouden presteren
  6. zouden presteren
diversen
  1. presteer!
  2. presteert!
  3. gepresteerd
  4. presterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for presteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
eine Leistung lieferen een prestatie leveren; presteren
erfüllen een prestatie leveren; presteren betrachten; doen; functioneren; handelen; proberen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
handeln een prestatie leveren; presteren afdingen; afpingelen; ageren; dingen; doen; functioneren; handel drijven; handelen; huis-aan-huis-verkopen; leuren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; uitrichten; uitvoeren; venten; verhandelen; verkopen; verrichten
leisten een prestatie leveren; presteren doen; functioneren; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
schieben een prestatie leveren; presteren aanduwen; dringen; duwen; een por geven; functioneren; karren; knorren; knorrend geluid maken; kruien; porren; schuiven; stoten; voortschuiven; zwart verhandelen
schütten een prestatie leveren; presteren doen; functioneren; gieten; handelen; plenzen; schenken; stortregenen; uitrichten; uitstorten; uitvoeren; verrichten
verrichten een prestatie leveren; presteren aanwenden; arbeiden; benutten; doen; functioneren; gebruik maken van; gebruiken; handelen; toepassen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; werken

Wiktionary Translations for presteren:

presteren
verb
  1. een overtuigende sociale bijdrage leveren