Summary
Dutch
Detailed Translations for proef from Dutch to German
proef:
-
de proef (auditie)
-
de proef (test)
-
de proef (experiment; proefneming)
Translation Matrix for proef:
Related Words for "proef":
Wiktionary Translations for proef:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• proef | → Experiment; Versuch | ↔ experiment — test under controlled conditions |
• proef | → Probe | ↔ test — challenge, trial |
• proef | → Probe; Prüfung; Experiment; Versuch | ↔ essai — test |
• proef | → Muster; Probe; Probestück; Spezimen | ↔ spécimen — modèle ; échantillon. |
• proef | → Probe | ↔ test — Test d’essai |
• proef | → Test; Prüfung; Probe | ↔ épreuve — Action d’éprouver, essai, expérience qu’on fait de quelque chose ou à quelqu’un. (Sens général) |
proeven:
Conjugations for proeven:
o.t.t.
- proef
- proeft
- proeft
- proeven
- proeven
- proeven
o.v.t.
- proefde
- proefde
- proefde
- proefden
- proefden
- proefden
v.t.t.
- heb geproefd
- hebt geproefd
- heeft geproefd
- hebben geproefd
- hebben geproefd
- hebben geproefd
v.v.t.
- had geproefd
- had geproefd
- had geproefd
- hadden geproefd
- hadden geproefd
- hadden geproefd
o.t.t.t.
- zal proeven
- zult proeven
- zal proeven
- zullen proeven
- zullen proeven
- zullen proeven
o.v.t.t.
- zou proeven
- zou proeven
- zou proeven
- zouden proeven
- zouden proeven
- zouden proeven
diversen
- proef!
- proeft!
- geproefd
- proevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for proeven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
prüfen | keuren; proberen; proeven; smaken | auditeren; bekijken; beproeven; bespieden; checken; controleren; dood kunnen vallen; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; natrekken; onderzoeken; op de proef stellen; overhoren; schouwen; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; verifiëren; verspieden; vorsen |
schmecken | proeven; smaken | aanstaan; conveniëren; deugen; geschikt zijn; in werking zijn; passen; passend zijn; uitkomen |
testen | keuren; proberen; proeven | beproeven; controleren; examineren; keuren; nagaan; nakijken; onderzoeken; overhoren; proberen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten |