Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. rondzenden:


Dutch

Detailed Translations for rondzenden from Dutch to German

rondzenden:

rondzenden verb (zend rond, zendt rond, zond rond, zonden rond, rondgezonden)

  1. rondzenden
    herumschicken
    • herumschicken verb (schicke herum, schickst herum, schickt herum, schickte herum, schicktet herum, herumgeschickt)

Conjugations for rondzenden:

o.t.t.
  1. zend rond
  2. zendt rond
  3. zendt rond
  4. zenden rond
  5. zenden rond
  6. zenden rond
o.v.t.
  1. zond rond
  2. zond rond
  3. zond rond
  4. zonden rond
  5. zonden rond
  6. zonden rond
v.t.t.
  1. heb rondgezonden
  2. hebt rondgezonden
  3. heeft rondgezonden
  4. hebben rondgezonden
  5. hebben rondgezonden
  6. hebben rondgezonden
v.v.t.
  1. had rondgezonden
  2. had rondgezonden
  3. had rondgezonden
  4. hadden rondgezonden
  5. hadden rondgezonden
  6. hadden rondgezonden
o.t.t.t.
  1. zal rondzenden
  2. zult rondzenden
  3. zal rondzenden
  4. zullen rondzenden
  5. zullen rondzenden
  6. zullen rondzenden
o.v.t.t.
  1. zou rondzenden
  2. zou rondzenden
  3. zou rondzenden
  4. zouden rondzenden
  5. zouden rondzenden
  6. zouden rondzenden
diversen
  1. zend rond!
  2. zendt rond!
  3. rondgezonden
  4. rondzendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rondzenden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
herumschicken rondzenden rondsturen