Dutch
Detailed Translations for salueren from Dutch to German
salueren:
-
salueren (groeten)
Conjugations for salueren:
o.t.t.
- salueer
- salueert
- salueert
- salueren
- salueren
- salueren
o.v.t.
- salueerde
- salueerde
- salueerde
- salueerden
- salueerden
- salueerden
v.t.t.
- heb gesalueerd
- hebt gesalueerd
- heeft gesalueerd
- hebben gesalueerd
- hebben gesalueerd
- hebben gesalueerd
v.v.t.
- had gesalueerd
- had gesalueerd
- had gesalueerd
- hadden gesalueerd
- hadden gesalueerd
- hadden gesalueerd
o.t.t.t.
- zal salueren
- zult salueren
- zal salueren
- zullen salueren
- zullen salueren
- zullen salueren
o.v.t.t.
- zou salueren
- zou salueren
- zou salueren
- zouden salueren
- zouden salueren
- zouden salueren
diversen
- salueer!
- salueert!
- gesalueerd
- saluerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for salueren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
grüßen | groeten; salueren | begroeten; gedag zeggen; groeten; verwelkomen; welkom heten; wenken |
salutieren | groeten; salueren |