Dutch
Detailed Translations for schaft from Dutch to German
schaft form of schaften:
-
schaften
Conjugations for schaften:
o.t.t.
- schaft
- schaft
- schaft
- schaften
- schaften
- schaften
o.v.t.
- schaftte
- schaftte
- schaftte
- schaftten
- schaftten
- schaftten
v.t.t.
- ben geschaft
- bent geschaft
- is geschaft
- zijn geschaft
- zijn geschaft
- zijn geschaft
v.v.t.
- was geschaft
- was geschaft
- was geschaft
- waren geschaft
- waren geschaft
- waren geschaft
o.t.t.t.
- zal schaften
- zult schaften
- zal schaften
- zullen schaften
- zullen schaften
- zullen schaften
o.v.t.t.
- zou schaften
- zou schaften
- zou schaften
- zouden schaften
- zouden schaften
- zouden schaften
diversen
- schaft!
- schaftt!
- geschaft
- schaftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schaften:
Verb | Related Translations | Other Translations |
essen | schaften | bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; lunchen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; spijzen; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven; vreten; zitten proppen |