Noun | Related Translations | Other Translations |
Bruch
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
afval; barst; breken; breuk; breukgetal; fractuur; groeve; knak; knik; krak; mijnschacht; ontwarring; rotzooi; scheur; vuilnis
|
Einschnitt
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
barst; brandgang; gat; groef; haal; inkeping; inkerving; insnijding; jaap; keep; kerf; kloof; kras; opening; pennekras; reet; scheur; snede; snee; snijwond; split; sponning; uitsparing; vore
|
Scheidung
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
echtscheiding; ontwarring
|
Teilung
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
celdeling; deling; ontwarring
|
Trennung
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
afscheiding; afsplitsing; afzondering; beschot; breken; isolering; ontwarring; schifting; schot; selectie; splitsen; tussenmuur; tussenschot
|
Unterbrechung
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
bemoeienis; breken; breuk; inlating; inmenging; interruptie; onderbreken; onderbreking; pauze; respijt; rustpauze; storing; tussenpoos; uitstel; verbreken; verbreking; verpozing
|