Dutch

Detailed Translations for speld from Dutch to German

speld:

speld [de ~] nomen

  1. de speld (pin)
    die Anstecknadel; die Nadel; die Stecknadel; die Spange; die Haarnadel; die kleine Nadel

Translation Matrix for speld:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anstecknadel pin; speld sierspeld; speldje
Haarnadel pin; speld haarspeld; haarspeldje; speldje
Nadel pin; speld gedenknaald; grafnaald; hechtnaald; klem; naald; obelisk; pen; pin
Spange pin; speld haarspeld; haarspeldje
Stecknadel pin; speld speldje
kleine Nadel pin; speld

Related Words for "speld":

  • speldden

Wiktionary Translations for speld:

speld
noun
  1. zum Befestigen von Stoff oder zum Abstecken von Nähten verwendete Nadel, deren Kopf zumeist aus Metall oder buntem Glas besteht

Cross Translation:
FromToVia
speld Stecknadel; Nadel pin — small device; small needle with no eye
speld Stecknadel épingle — Petite tige de métal (laiton, cuivre, fer, acier, etc.) terminée par une pointe à un bout et, de l’autre, par une tête cf|tête d’épingle.

speld form of spelden:

spelden [de ~] nomen, plural

  1. de spelden
    die Nadeln; die Spangen

spelden verb (speld, speldt, speldde, speldden, gespeld)

  1. spelden (pinnen)
    anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen; feststecken
    • anstecken verb (stecke an, steckst an, steckt an, steckte an, stecktet an, angesteckt)
    • festheften verb (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
    • mit einer Stecknadel befestigen verb (befestige mit einem Stecknadel, befestigst mit einem Stecknadel, befestigt mit einem Stecknadel, befestigte mit einem Stecknadel, befestigtet mit einem Stecknadel, mit einer Stecknadel befestigt)
    • feststecken verb (stecke fest, steckst fest, steckt fest, steckte fest, stecktet fest, festgesteckt)

Conjugations for spelden:

o.t.t.
  1. speld
  2. speldt
  3. speldt
  4. spelden
  5. spelden
  6. spelden
o.v.t.
  1. speldde
  2. speldde
  3. speldde
  4. speldden
  5. speldden
  6. speldden
v.t.t.
  1. heb gespeld
  2. hebt gespeld
  3. heeft gespeld
  4. hebben gespeld
  5. hebben gespeld
  6. hebben gespeld
v.v.t.
  1. had gespeld
  2. had gespeld
  3. had gespeld
  4. hadden gespeld
  5. hadden gespeld
  6. hadden gespeld
o.t.t.t.
  1. zal spelden
  2. zult spelden
  3. zal spelden
  4. zullen spelden
  5. zullen spelden
  6. zullen spelden
o.v.t.t.
  1. zou spelden
  2. zou spelden
  3. zou spelden
  4. zouden spelden
  5. zouden spelden
  6. zouden spelden
en verder
  1. ben gespeld
  2. bent gespeld
  3. is gespeld
  4. zijn gespeld
  5. zijn gespeld
  6. zijn gespeld
diversen
  1. speld!
  2. speldt!
  3. gespeld
  4. speldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spelden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Nadeln spelden
Spangen spelden
VerbRelated TranslationsOther Translations
anstecken pinnen; spelden aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; sigaret opsteken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen
festheften pinnen; spelden aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; nieten; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnieten; vastpinnen; vastplakken; vastprikken; vastspelden; vastzetten
feststecken pinnen; spelden vastpinnen; vastprikken; vastspelden
mit einer Stecknadel befestigen pinnen; spelden vastpinnen; vastprikken; vastspelden