Summary
Dutch to German: more detail...
- spelden:
- spellen:
-
Wiktionary:
- spellen → buchstabieren
- spellen → buchstabieren, richtich, schreiben
Dutch
Detailed Translations for spelden from Dutch to German
spelden:
-
de spelden
-
spelden (pinnen)
anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen; feststecken-
mit einer Stecknadel befestigen verb (befestige mit einem Stecknadel, befestigst mit einem Stecknadel, befestigt mit einem Stecknadel, befestigte mit einem Stecknadel, befestigtet mit einem Stecknadel, mit einer Stecknadel befestigt)
-
feststecken verb (stecke fest, steckst fest, steckt fest, steckte fest, stecktet fest, festgesteckt)
Conjugations for spelden:
o.t.t.
- speld
- speldt
- speldt
- spelden
- spelden
- spelden
o.v.t.
- speldde
- speldde
- speldde
- speldden
- speldden
- speldden
v.t.t.
- heb gespeld
- hebt gespeld
- heeft gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
v.v.t.
- had gespeld
- had gespeld
- had gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
o.t.t.t.
- zal spelden
- zult spelden
- zal spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
o.v.t.t.
- zou spelden
- zou spelden
- zou spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
en verder
- ben gespeld
- bent gespeld
- is gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
diversen
- speld!
- speldt!
- gespeld
- speldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spelden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Nadeln | spelden | |
Spangen | spelden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anstecken | pinnen; spelden | aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; sigaret opsteken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen |
festheften | pinnen; spelden | aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; nieten; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnieten; vastpinnen; vastplakken; vastprikken; vastspelden; vastzetten |
feststecken | pinnen; spelden | vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
mit einer Stecknadel befestigen | pinnen; spelden | vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
spellen:
-
spellen (de letters van een woord opnoemen)
buchstabieren-
buchstabieren verb (buchstabiere, buchstabierst, buchstabiert, buchstabierte, buchstabiertet, buchstabiert)
-
Conjugations for spellen:
o.t.t.
- spel
- spelt
- spelt
- spellen
- spellen
- spellen
o.v.t.
- spelde
- spelde
- spelde
- spelden
- spelden
- spelden
v.t.t.
- heb gespeld
- hebt gespeld
- heeft gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
v.v.t.
- had gespeld
- had gespeld
- had gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
o.t.t.t.
- zal spellen
- zult spellen
- zal spellen
- zullen spellen
- zullen spellen
- zullen spellen
o.v.t.t.
- zou spellen
- zou spellen
- zou spellen
- zouden spellen
- zouden spellen
- zouden spellen
en verder
- ben gespeld
- bent gespeld
- is gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
diversen
- spel!
- spelt!
- gespeld
- spellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spellen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
buchstabieren | de letters van een woord opnoemen; spellen |
Related Words for "spellen":
Wiktionary Translations for spellen:
spellen
Cross Translation:
verb
-
letters in de juiste volgorde plaatsen
- spellen → buchstabieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spellen | → buchstabieren; richtich; schreiben | ↔ spell — to write or say the letters that form a word |
• spellen | → buchstabieren | ↔ spell — to compose a word |
• spellen | → buchstabieren | ↔ épeler — Donner l'orthographe d'un mot, lettre par lettre et grouper les lettres par syllabes. |