Dutch

Detailed Translations for stelpen from Dutch to German

stelpen:

stelpen verb (stelp, stelpt, stelpte, stelpten, gestelpt)

  1. stelpen (stillen)
    stillen; Blut stillen

Conjugations for stelpen:

o.t.t.
  1. stelp
  2. stelpt
  3. stelpt
  4. stelpen
  5. stelpen
  6. stelpen
o.v.t.
  1. stelpte
  2. stelpte
  3. stelpte
  4. stelpten
  5. stelpten
  6. stelpten
v.t.t.
  1. heb gestelpt
  2. hebt gestelpt
  3. heeft gestelpt
  4. hebben gestelpt
  5. hebben gestelpt
  6. hebben gestelpt
v.v.t.
  1. had gestelpt
  2. had gestelpt
  3. had gestelpt
  4. hadden gestelpt
  5. hadden gestelpt
  6. hadden gestelpt
o.t.t.t.
  1. zal stelpen
  2. zult stelpen
  3. zal stelpen
  4. zullen stelpen
  5. zullen stelpen
  6. zullen stelpen
o.v.t.t.
  1. zou stelpen
  2. zou stelpen
  3. zou stelpen
  4. zouden stelpen
  5. zouden stelpen
  6. zouden stelpen
en verder
  1. ben gestelpt
  2. bent gestelpt
  3. is gestelpt
  4. zijn gestelpt
  5. zijn gestelpt
  6. zijn gestelpt
diversen
  1. stelp!
  2. stelpt!
  3. gestelpt
  4. stelpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stelpen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Blut stillen stelpen; stillen
stillen stelpen; stillen een baby zogen; lessen; stillen; tevreden stellen; vergenoegen; verzadigen; zich de buik vol eten; zogen

Wiktionary Translations for stelpen:


Cross Translation:
FromToVia
stelpen aufhalten; hemmen stem — to stop, hinder
stelpen ein Ende machen; beenden; Einhalt gebieten; einstellen; beschließen; enden; endigen; beendigen; erledigen terminerborner, limiter.