Dutch

Detailed Translations for sufheid from Dutch to German

suf:


Translation Matrix for suf:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
betäubt daas; doezelig; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bedwelmd; onder invloed; verdoofd
blöd afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; eigenaardig; geesteloos; gek; geschift; gestoord; getikt; hersenloos; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; typisch; verstandeloos; vreemd; zot
doof afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf aanmatigend; achterlijk; afgestompt; bot; breinloos; dom; dorps; geesteloos; hersenloos; idioot; lomp; onbehouwen; onbenullig; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; onnozel; onopgevoed; onverstandig; respectloos; stompzinnig; stupide; verstandeloos
dumm afstompend; eentonig; geestdodend; saai; stom; suf achtergebleven; achterlijk; afgestompt; bot; breinloos; dom; dwaas; eenvoudig; geesteloos; gemakkelijk; hersenloos; idioot; licht; lomp; makkelijk; minderbegaafd; niet moeilijk; oerdom; oliedom; onbehouwen; onbenullig; onbeschaafd; onbezonnen; onnozel; onopgevoed; onverstandig; overbluft; paf; perplex; redeloos; simpel; sprakeloos; stom; stompzinnig; stomverbaasd; stupide; verstandeloos; zonder verstand; zwijgend
dumpf doezelig; duf; soezerig; suf afgedempt; banaal; bedompt; benauwd; beslagen; dof; drukkend; gedempt; glansloos; grauwkleurig; grijs; grof; laag-bij-de-grond; lomp; mat; muf; niet helder; onduidelijk; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vaag; vunzig
dumpfig doezelig; soezerig; suf afgedempt; banaal; dof; flets; gedempt; grauwkleurig; grijs; grof; laag-bij-de-grond; lomp; mat; niet helder; onduidelijk; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vaag; vunzig
duselig daas; doezelig; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft aangeschoten; bedwelmd; beneveld; beschonken; dommelig; lodderig; onder invloed; slaperig; soezig; suffig; teut; tipsy; verdoofd; versuft
dösig daas; doezelig; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft dommelig; eentonig; lodderig; monotoon; saai; slaapverwekkend; slaperig; soezig; suffig; versuft
einförmig afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; hetzelfde; identiek; net zo; uniform
eintönig afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend
fade afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend eentonig; flauw; langdradig; melig; monotoon; saai; slaapverwekkend; smakeloos; taai; zonder afleiding; zonder smaak; zouteloos
fahl afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend bleek; flauw; flets; grauw; kleurloos; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; pips; vaag; vaal; vagelijk; verschoten; wazig
geistlos afgezaagd; afstompend; eentonig; geestdodend; monotoon; saai; slaapverwekkend; stom; suf; vervelend achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dood; eenvoudig; geesteloos; gemakkelijk; hersenloos; idioot; inhoudsloos; langdradig; leeg; levenloos; licht; makkelijk; niet bezield; niet moeilijk; onbenullig; onbezield; onnozel; onverstandig; saai; simpel; stompzinnig; stupide; taai; verstandeloos; zonder afleiding
geisttötend afgezaagd; afstompend; eentonig; geestdodend; monotoon; saai; slaapverwekkend; stom; suf; vervelend achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; langdradig; onbenullig; onnozel; onverstandig; saai; stompzinnig; stupide; taai; verstandeloos; zonder afleiding
langweilig afgezaagd; afstompend; eentonig; geestdodend; monotoon; saai; slaapverwekkend; stom; suf; vervelend afgezaagd; eentonig; ellendig; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; melig; monotoon; rot; saai; slaapverwekkend; taai; vervelend; zonder afleiding
moderig duf; suf
muffig duf; suf
schal duf; suf banaal; bleek; dor; flauw; flets; grof; laag-bij-de-grond; lomp; muf; oubakken; oud; oudbakken; plat; platvloers; schraal; schunnig; slap; smakeloos; triviaal; verschaald; verschoten; verschraald; vunzig; waterachtig; waterig; zonder smaak
schlafbringend afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend
schlaff doezelig; soezerig; suf armzalig; bleekjes; dof; dood; flets; futloos; gammel; geesteloos; karig; krachteloos; krakkemikkig; krukkig; lamlendig; levenloos; lusteloos; mager; mat; niet bezield; niet helder; onbeholpen; onbezield; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wankel; wee; ziekelijk; zwak
stockig duf; suf
stumpfsinnig afstompend; daas; dof; eentonig; geestdodend; geesteloos; mat; saai; soezerig; stom; suf; versuft achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; eenvoudig; geesteloos; gek; gemakkelijk; geschift; gestoord; hersenloos; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; licht; maf; makkelijk; mesjogge; niet goed snik; niet moeilijk; onbenullig; onnozel; onverstandig; simpel; stompzinnig; stupide; verstandeloos; zot
töricht dom; onverstandig; stom; suf achterlijk; dwaas; geestelijk gestoord; gek; geschift; gestoord; idioot; idioterig; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; niet goed snik; onbezonnen; onwijs; redeloos; stupide; verstandeloos; zonder verstand; zot
unvernünftig dom; onverstandig; stom; suf achterlijk; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; redeloos; stupide; verstandeloos; zonder verstand; zot
unverständig dom; onverstandig; stom; suf
öde afgezaagd; eentonig; monotoon; saai; slaapverwekkend; suf; vervelend afgezaagd; afgezonderd; armzalig; bitter teleurgesteld; desolaat; doods; dor; droog; eentonig; eenzaam; ellendig; karig; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; mager; melig; monotoon; pover; rot; saai; schamel; schraal; slaapverwekkend; taai; uitgestorven; verbitterd; verdord; vereenzaamd; verlaten; vervelend; zonder afleiding

Related Words for "suf":

  • sufheid

Wiktionary Translations for suf:

suf
adjective
  1. (umgangssprachlich) abwertend: ausgesprochen dumm
  2. sich taumelig, schwindlig fühlend