Summary


Dutch

Detailed Translations for teutte from Dutch to German

teuten:

teuten verb (teut, teutte, teutten, geteut)

  1. teuten (talmen; hannesen; zeiken; )
    zügern; zweifeln; zaudern
    • zügern verb
    • zweifeln verb (zweifele, zweifelst, zweifelt, zweifelte, zweifeltet, gezweifelt)
    • zaudern verb (zaudere, zauderst, zaudert, zauderte, zaudertet, gezaudert)
  2. teuten (treuzelen; talmen; drentelen; dralen)
    trödeln; faulenzen; zögern; verzögern
    • trödeln verb (trödele, trödelst, trödelt, trödelte, trödeltet, getrödelt)
    • faulenzen verb (faulenze, faulenzt, faulenzte, faulenztet, gefaulenzt)
    • zögern verb (zögere, zögerst, zögert, zögerte, zögertet, gezögert)
    • verzögern verb (verzögere, verzögerst, verzögert, verzögerte, verzögertet, verzögert)

Conjugations for teuten:

o.t.t.
  1. teut
  2. teut
  3. teut
  4. teuten
  5. teuten
  6. teuten
o.v.t.
  1. teutte
  2. teutte
  3. teutte
  4. teutten
  5. teutten
  6. teutten
v.t.t.
  1. heb geteut
  2. hebt geteut
  3. heeft geteut
  4. hebben geteut
  5. hebben geteut
  6. hebben geteut
v.v.t.
  1. had geteut
  2. had geteut
  3. had geteut
  4. hadden geteut
  5. hadden geteut
  6. hadden geteut
o.t.t.t.
  1. zal teuten
  2. zult teuten
  3. zal teuten
  4. zullen teuten
  5. zullen teuten
  6. zullen teuten
o.v.t.t.
  1. zou teuten
  2. zou teuten
  3. zou teuten
  4. zouden teuten
  5. zouden teuten
  6. zouden teuten
en verder
  1. ben geteut
  2. bent geteut
  3. is geteut
  4. zijn geteut
  5. zijn geteut
  6. zijn geteut
diversen
  1. teut!
  2. teutt!
  3. geteut
  4. teutend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for teuten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faulenzen dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
trödeln dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen banjeren; drentelen; druilen; etteren; flaneren; griepen; klieren; lanterfanten; luieren; lummelen; miezeren; nietsdoen; niksen; rondhangen; sjokken; slenteren; voortsukkelen; zeiken
verzögern dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen aarzelen; dubben; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen
zaudern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen
zweifeln aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; onzeker zijn; talmen; twijfelen; weifelen
zögern dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen aarzelen; blijven; blijven hangen; dralen; dubben; niet veranderen; rekken; talmen; temporiseren; twijfelen; vertragen; weifelen
zügern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
zögern aarzelend; halfslachtig; schoorvoetend; wankelmoedig; weifelend

Related Words for "teuten":