Summary
Dutch to German: more detail...
- toerusten:
-
Wiktionary:
- toerusten → ausrüsten, equipieren, ausstatten, ausreeden
Dutch
Detailed Translations for toerusten from Dutch to German
toerusten:
-
toerusten (uitrusten; zich uitrusten)
Conjugations for toerusten:
o.t.t.
- rust toe
- rust toe
- rust toe
- rusten toe
- rusten toe
- rusten toe
o.v.t.
- rustte toe
- rustte toe
- rustte toe
- rustten toe
- rustten toe
- rustten toe
v.t.t.
- heb toegerust
- hebt toegerust
- heeft toegerust
- hebben toegerust
- hebben toegerust
- hebben toegerust
v.v.t.
- had toegerust
- had toegerust
- had toegerust
- hadden toegerust
- hadden toegerust
- hadden toegerust
o.t.t.t.
- zal toerusten
- zult toerusten
- zal toerusten
- zullen toerusten
- zullen toerusten
- zullen toerusten
o.v.t.t.
- zou toerusten
- zou toerusten
- zou toerusten
- zouden toerusten
- zouden toerusten
- zouden toerusten
en verder
- ben toegerust
- bent toegerust
- is toegerust
- zijn toegerust
- zijn toegerust
- zijn toegerust
diversen
- rust toe!
- rust toe!
- toegerust
- toerustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toerusten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausrüsten | toerusten; uitrusten; zich uitrusten | gladmaken; gladwrijven; outilleren |
rüsten | toerusten; uitrusten; zich uitrusten |
Wiktionary Translations for toerusten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toerusten | → ausrüsten; equipieren; ausstatten; ausreeden | ↔ équiper — Pourvoir un vaisseau |