Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. trap:
  2. trappen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for trap from Dutch to German

trap:

trap [de ~ (m)] nomen

  1. de trap (trapje)
    – schuin bouwsel met treden waarlangs je naar boven of beneden kunt 1
    die Treppe; der Fußtritt; die Eingangstreppe; die Sprosse; der Abtritt; der Aufgang; der Abschnitt
  2. de trap (voetbeweging; schop)
    – harde stoot met je voet 1
    der Fußtritt; der Stoß
  3. de trap (opgang)
    – schuin bouwsel met treden waarlangs je naar boven of beneden kunt 1
    der Aufgang
  4. de trap
    der Treppenlauf

trap

  1. trap

Translation Matrix for trap:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abschnitt trap; trapje aandeel; afdeling; afmeting; alinea; bon; coupon; coupure; deel; divisie; lap; lid; maat; ontvangstbewijs; paragraaf; part; periode; presentatiesectie; reçu; sectie; segment; stuk stof; termijn; tijdsbestek; tijdsbestek van een uur; tijdsduur; tijdsruimte; uur
Abtritt trap; trapje
Aufgang opgang; trap; trapje
Eingangstreppe trap; trapje
Fußtritt schop; trap; trapje; voetbeweging
Sprosse trap; trapje
Stoß schop; trap; voetbeweging accumulatie; bons; botsing; conflict; duw; duwtje; harde slag; hoop; hort; klap; onenigheid; opeen knallen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; pof; por; ruzie; schok; schokkende beweging; stapel; stoot; stootje; twist; zet; zwemslag
Trap trap
Treppe trap; trapje
Treppenlauf trap

Related Words for "trap":


Synonyms for "trap":


Related Definitions for "trap":

  1. harde stoot met je voet1
    • hij gaf een trap tegen de bal1
  2. schuin bouwsel met treden waarlangs je naar boven of beneden kunt1
    • hij gaat via de trap naar boven1
  3. vorm van het bijvoeglijk naamwoord dat een graad uitdrukt1
    • na 'groot' komen de trappen 'groter' en 'grootst'1

Wiktionary Translations for trap:


Cross Translation:
FromToVia
trap Trappe bustard — any of several birds of the family Otididae
trap Treppe stair — series of steps
trap Treppe staircase — stairway
trap Treppe stairs — contiguous set of steps
trap Grad; Staffel; Stufe degréespace compris entre deux marches d’un escalier.
trap Treppe; Stiege escalier — Ensemble de marches
trap Trappen outarde — Petit échassier

trappen:

trappen verb (trap, trapt, trapte, trapten, getrapt)

  1. trappen (trappen geven; schoppen)
    treten; stoßen; hauen; ausschlagen
    • treten verb (trete, trittst, tritt, trat, tratet, getreten)
    • stoßen verb (stoße, stößt, stieß, stießt, gestoßen)
    • hauen verb (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
    • ausschlagen verb (schlage aus, schlägst aus, schlägt aus, schlug aus, schlugt aus, ausgeschlagen)
  2. trappen
    treten
    • treten verb (trete, trittst, tritt, trat, tratet, getreten)

Conjugations for trappen:

o.t.t.
  1. trap
  2. trapt
  3. trapt
  4. trappen
  5. trappen
  6. trappen
o.v.t.
  1. trapte
  2. trapte
  3. trapte
  4. trapten
  5. trapten
  6. trapten
v.t.t.
  1. heb getrapt
  2. hebt getrapt
  3. heeft getrapt
  4. hebben getrapt
  5. hebben getrapt
  6. hebben getrapt
v.v.t.
  1. had getrapt
  2. had getrapt
  3. had getrapt
  4. hadden getrapt
  5. hadden getrapt
  6. hadden getrapt
o.t.t.t.
  1. zal trappen
  2. zult trappen
  3. zal trappen
  4. zullen trappen
  5. zullen trappen
  6. zullen trappen
o.v.t.t.
  1. zou trappen
  2. zou trappen
  3. zou trappen
  4. zouden trappen
  5. zouden trappen
  6. zouden trappen
en verder
  1. ben getrapt
  2. bent getrapt
  3. is getrapt
  4. zijn getrapt
  5. zijn getrapt
  6. zijn getrapt
diversen
  1. trap!
  2. trapt!
  3. getrapt
  4. trappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for trappen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausschlagen schoppen; trappen; trappen geven afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bal buiten de lijnen slaan; bedanken; danken; ricocheren; uitslaan; verwerpen
hauen schoppen; trappen; trappen geven beuken; bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; knuppelen; meppen; omhakken; rammen; ranselen; slaan; timmeren; vellen
stoßen schoppen; trappen; trappen geven aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; een por geven; heen en weer bewegen; hengsten; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; porren; rammen; schudden; stompen; stoten; stoten op; toesteken; toestoten; vastlopen
treten schoppen; trappen; trappen geven treden
- lopen

Related Words for "trappen":


Wiktionary Translations for trappen:

trappen
verb
  1. Hilfsverb haben: mit der Fußsohle berühren, wobei meist das Körpergewicht darauf lastet
  2. Hilfsverb haben: mit dem Fuß oder Knie einen Hieb versetzen

Cross Translation:
FromToVia
trappen kicken; treten kick — strike with or raise the foot or leg

Related Translations for trap