Summary
Dutch to German: more detail...
- trekkend:
- trekken:
-
Wiktionary:
- trekken → ziehen, anlocken, anziehen, überzeugen, malen, trassieren, wandern, zurren
- trekken → ziehen, auslosen, verreisen, reisen, senken, absenken, herablassen, erniedrigen, entwürdigen, diskreditieren, in Misskredit bringen, in Verruf bringen, reduzieren, umbringen, verderben, streichen, demütigen, ködern, locken, anziehen, zeichnen, abzeichnen, malen, abmalen, entwerfen, skizzieren, darstellen, beschwören, flehen, verziehen, schleppen, nachschleppen
Dutch
Detailed Translations for trekkend from Dutch to German
trekkend:
-
trekkend (ambulant)
Translation Matrix for trekkend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
ambulant | ambulant; trekkend | |
herumziehend | ambulant; trekkend |
trekken:
-
trekken (voorttrekken)
-
trekken (rukken)
– met kracht naar je toehalen 1 -
trekken (rondreizen; reizen; zwerven)
-
trekken
Conjugations for trekken:
o.t.t.
- trek
- trekt
- trekt
- trekken
- trekken
- trekken
o.v.t.
- trok
- trok
- trok
- trokken
- trokken
- trokken
v.t.t.
- heb getrokken
- hebt getrokken
- heeft getrokken
- hebben getrokken
- hebben getrokken
- hebben getrokken
v.v.t.
- had getrokken
- had getrokken
- had getrokken
- hadden getrokken
- hadden getrokken
- hadden getrokken
o.t.t.t.
- zal trekken
- zult trekken
- zal trekken
- zullen trekken
- zullen trekken
- zullen trekken
o.v.t.t.
- zou trekken
- zou trekken
- zou trekken
- zouden trekken
- zouden trekken
- zouden trekken
en verder
- ben getrokken
- bent getrokken
- is getrokken
- zijn getrokken
- zijn getrokken
- zijn getrokken
diversen
- trek !
- trekt !
- getrokken
- trekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for trekken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dahinziehen | trekken; voorttrekken | |
fortziehen | trekken; voorttrekken | een stapje verder gaan; krammen; met een kram vastmaken; sleuren; verdergaan |
herumreisen | reizen; rondreizen; trekken; zwerven | omzwerven; zwerven |
reisen | reizen; rondreizen; trekken; zwerven | |
reißen | rukken; trekken | knapperen; knetteren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten |
treideln | trekken; voorttrekken | |
umherreisen | reizen; rondreizen; trekken; zwerven | |
weiterziehen | trekken; voorttrekken | |
zerren | rukken; trekken | sleuren |
ziehen | rukken; trekken | aankweken; aanplanten; een snuif nemen; fokken; genereren; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opkweken; opsnuiven; planten; procreëren; slepen; sleuren; snuiven; telen; tochten; verbouwen; voortbrengen |
Related Words for "trekken":
Related Definitions for "trekken":
Wiktionary Translations for trekken:
trekken
Cross Translation:
verb
trekken
verb
-
-
-
Geschäftsleben: einen Wechsel auf einen anderen ziehen oder ausstellen
-
einen längeren Weg in der Natur zu Fuß zurücklegen
-
(häufig, in regelmäßigen Abständen) den Aufenthaltsort wechseln
-
mit Anwendung von Kraft auf sich zu bewegen
-
Zahn, Probe, Karte, Los: entnehmen
-
beim Rauchen: an Pfeife, Zigarette usw. saugen
-
von Tee oder Ähnlichem: mit der Zeit im Wasser seinen Geschmack entfalten
-
(transitiv), mundartlich, umgangssprachlich: Synonym für „zerren“, „ziehen“
Cross Translation:
External Machine Translations: