Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitsloven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitsloven from Dutch to German

uitsloven:

uitsloven verb (sloof uit, slooft uit, sloofte uit, slooften uit, uitgesloofd)

  1. uitsloven
    schuften; sich abschinden; abmühen; abrackern; sich abrackern
    • schuften verb (schufte, schuftst, schuft, schuftete, schuftetet, geschuft)
    • abmühen verb (mühe ab, mühst ab, müht ab, mühte ab, mühtet ab, abgemüht)
    • abrackern verb (rackere ab, rackerst ab, rackert ab, rackerte ab, rackertet ab, abgerackert)

Conjugations for uitsloven:

o.t.t.
  1. sloof uit
  2. slooft uit
  3. slooft uit
  4. sloven uit
  5. sloven uit
  6. sloven uit
o.v.t.
  1. sloofte uit
  2. sloofte uit
  3. sloofte uit
  4. slooften uit
  5. slooften uit
  6. slooften uit
v.t.t.
  1. heb uitgesloofd
  2. hebt uitgesloofd
  3. heeft uitgesloofd
  4. hebben uitgesloofd
  5. hebben uitgesloofd
  6. hebben uitgesloofd
v.v.t.
  1. had uitgesloofd
  2. had uitgesloofd
  3. had uitgesloofd
  4. hadden uitgesloofd
  5. hadden uitgesloofd
  6. hadden uitgesloofd
o.t.t.t.
  1. zal uitsloven
  2. zult uitsloven
  3. zal uitsloven
  4. zullen uitsloven
  5. zullen uitsloven
  6. zullen uitsloven
o.v.t.t.
  1. zou uitsloven
  2. zou uitsloven
  3. zou uitsloven
  4. zouden uitsloven
  5. zouden uitsloven
  6. zouden uitsloven
en verder
  1. ben uitgesloofd
  2. bent uitgesloofd
  3. is uitgesloofd
  4. zijn uitgesloofd
  5. zijn uitgesloofd
  6. zijn uitgesloofd
diversen
  1. sloof uit!
  2. slooft uit!
  3. uitgesloofd
  4. uitslovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitsloven [znw.] nomen

  1. uitsloven
    Abmühen; Abrackern

Translation Matrix for uitsloven:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abmühen uitsloven afmatten; uitputten; vermoeien
Abrackern uitsloven
abmühen afbeulen
abrackern afbeulen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abmühen uitsloven
abrackern uitsloven
schuften uitsloven aanpoten; afbeulen; afjakkeren; afsloven; buffelen; een ongeluk werken; flink aanpakken; grondig aanpakken; half dood werken; hard werken; hardlopen; kapotwerken; pezen; ploeteren; rennen; sappelen; sloven; stevig aanpakken; streng behandelen; zich afsloven; zwoegen
sich abrackern uitsloven aanpoten; afbeulen; afjakkeren; afsloven; flink aanpakken; hard werken; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zich uitsloven; zwoegen
sich abschinden uitsloven

Wiktionary Translations for uitsloven:

uitsloven
verb
  1. zijn best doen, mogelijk overdreven

External Machine Translations:

Related Translations for uitsloven