Dutch
Detailed Translations for uitsnijden from Dutch to German
uitsnijden:
Conjugations for uitsnijden:
o.t.t.
- snijd uit
- snijdt uit
- snijdt uit
- snijden uit
- snijden uit
- snijden uit
o.v.t.
- sneed uit
- sneed uit
- sneed uit
- sneden uit
- sneden uit
- sneden uit
v.t.t.
- heb uitgesneden
- hebt uitgesneden
- heeft uitgesneden
- hebben uitgesneden
- hebben uitgesneden
- hebben uitgesneden
v.v.t.
- had uitgesneden
- had uitgesneden
- had uitgesneden
- hadden uitgesneden
- hadden uitgesneden
- hadden uitgesneden
o.t.t.t.
- zal uitsnijden
- zult uitsnijden
- zal uitsnijden
- zullen uitsnijden
- zullen uitsnijden
- zullen uitsnijden
o.v.t.t.
- zou uitsnijden
- zou uitsnijden
- zou uitsnijden
- zouden uitsnijden
- zouden uitsnijden
- zouden uitsnijden
en verder
- ben uitgesneden
- bent uitgesneden
- is uitgesneden
- zijn uitgesneden
- zijn uitgesneden
- zijn uitgesneden
diversen
- snijd uit!
- snijdt uit!
- uitgesneden
- uitsnijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitsnijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausnehmen | kaken; uitsnijden; vis kaken | beroven; eruit nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lenen; loshalen; naar buiten halen; ontdoen; ontlenen; plunderen; uitbuiten; uithalen; uitklokken; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen; verneuken |