Dutch
Detailed Translations for uitweiden from Dutch to German
uitweiden:
-
uitweiden (breed uitmeten)
-
uitweiden (afdwalen)
Conjugations for uitweiden:
o.t.t.
- weid uit
- weidt uit
- weidt uit
- weiden uit
- weiden uit
- weiden uit
o.v.t.
- weidde uit
- weidde uit
- weidde uit
- weidden uit
- weidden uit
- weidden uit
v.t.t.
- heb uitgeweid
- hebt uitgeweid
- heeft uitgeweid
- hebben uitgeweid
- hebben uitgeweid
- hebben uitgeweid
v.v.t.
- had uitgeweid
- had uitgeweid
- had uitgeweid
- hadden uitgeweid
- hadden uitgeweid
- hadden uitgeweid
o.t.t.t.
- zal uitweiden
- zult uitweiden
- zal uitweiden
- zullen uitweiden
- zullen uitweiden
- zullen uitweiden
o.v.t.t.
- zou uitweiden
- zou uitweiden
- zou uitweiden
- zouden uitweiden
- zouden uitweiden
- zouden uitweiden
en verder
- ben uitgeweid
- bent uitgeweid
- is uitgeweid
- zijn uitgeweid
- zijn uitgeweid
- zijn uitgeweid
diversen
- weid uit!
- weidt uit!
- uitgeweid
- uitweidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitweiden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausbreiten | breed uitmeten; uitweiden | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; breder maken; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opzetten; spreiden; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreden; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken |
ausführlich berichten | afdwalen; uitweiden | |
vom Weg abkommen | afdwalen; uitweiden |