Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. vastschroeven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vastschroeven from Dutch to German

vastschroeven:

vastschroeven verb (schroef vast, schroeft vast, schroefte vast, schroeften vast, vastgeschroefd)

  1. vastschroeven (dichtschroeven)
    andrehen; anschrauben; festschrauben
    • andrehen verb (drehe an, drehst an, dreht an, drehte an, drehtet an, angedreht)
    • anschrauben verb (schraube an, schraubst an, schraubt an, schraubte an, schraubtet an, angeschraubt)
    • festschrauben verb (schraube fest, schraubst fest, schraubt fest, schraubte fest, schraubtet fest, festgeschraubt)
  2. vastschroeven (aanschroeven)
    anziehen; andrehen; anschrauben; festschrauben; festdrehen
    • anziehen verb (ziehe an, ziehst an, zieht an, zog an, zogt an, angezogen)
    • andrehen verb (drehe an, drehst an, dreht an, drehte an, drehtet an, angedreht)
    • anschrauben verb (schraube an, schraubst an, schraubt an, schraubte an, schraubtet an, angeschraubt)
    • festschrauben verb (schraube fest, schraubst fest, schraubt fest, schraubte fest, schraubtet fest, festgeschraubt)
    • festdrehen verb (drehe fest, drehst fest, dreht fest, drehte fest, drehtet fest, festgedreht)

Conjugations for vastschroeven:

o.t.t.
  1. schroef vast
  2. schroeft vast
  3. schroeft vast
  4. schroeven vast
  5. schroeven vast
  6. schroeven vast
o.v.t.
  1. schroefte vast
  2. schroefte vast
  3. schroefte vast
  4. schroeften vast
  5. schroeften vast
  6. schroeften vast
v.t.t.
  1. heb vastgeschroefd
  2. hebt vastgeschroefd
  3. heeft vastgeschroefd
  4. hebben vastgeschroefd
  5. hebben vastgeschroefd
  6. hebben vastgeschroefd
v.v.t.
  1. had vastgeschroefd
  2. had vastgeschroefd
  3. had vastgeschroefd
  4. hadden vastgeschroefd
  5. hadden vastgeschroefd
  6. hadden vastgeschroefd
o.t.t.t.
  1. zal vastschroeven
  2. zult vastschroeven
  3. zal vastschroeven
  4. zullen vastschroeven
  5. zullen vastschroeven
  6. zullen vastschroeven
o.v.t.t.
  1. zou vastschroeven
  2. zou vastschroeven
  3. zou vastschroeven
  4. zouden vastschroeven
  5. zouden vastschroeven
  6. zouden vastschroeven
en verder
  1. ben vastgeschroefd
  2. bent vastgeschroefd
  3. is vastgeschroefd
  4. zijn vastgeschroefd
  5. zijn vastgeschroefd
  6. zijn vastgeschroefd
diversen
  1. schroef vast!
  2. schroeft vast!
  3. vastgeschroefd
  4. vastschroevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vastschroeven [znw.] nomen

  1. vastschroeven (aanschroeven)
    fester Andrehen; Anziehen
  2. vastschroeven (dichtschroeven)
    Zuschrauben; Andrehen; Anschrauben

Translation Matrix for vastschroeven:

NounRelated TranslationsOther Translations
Andrehen dichtschroeven; vastschroeven
Anschrauben dichtschroeven; vastschroeven
Anziehen aanschroeven; vastschroeven aandoen; aankleden; aantrekken; accelereren; haal; kleden; optrekken; ruk; straktrekken; trek; versnellen
Zuschrauben dichtschroeven; vastschroeven
fester Andrehen aanschroeven; vastschroeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
andrehen aanschroeven; dichtschroeven; vastschroeven aandraaien; door draaien vastmaken; lenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontlenen; tornen; uithalen; uittrekken
anschrauben aanschroeven; dichtschroeven; vastschroeven aandraaien; door draaien vastmaken; schroeven
anziehen aanschroeven; vastschroeven aandoen; aandraaien; aankleden; aannemen; aantrekken; door draaien vastmaken; in dienst nemen; inhuren; omhoogkomen; omhoogtrekken; opstijgen; opvliegen
festdrehen aanschroeven; vastschroeven aandraaien; door draaien vastmaken; vastdraaien
festschrauben aanschroeven; dichtschroeven; vastschroeven aandraaien; door draaien vastmaken; schroeven

Wiktionary Translations for vastschroeven:

vastschroeven
verb
  1. transitiv: etwas mit einer Schraube befestigen oder zusammensetzen