Dutch

Detailed Translations for verzieken from Dutch to German

verzieken:

verzieken verb

  1. verzieken (verpesten; bederven; verknoeien; )
    verderben; verpesten; verseuchen
    • verderben verb (verderbe, verdirbst, verdirbt, verdarb, verdarbt, verdorben)
    • verpesten verb (verpeste, verpestest, verpestet, verpestete, verpestetet, verpestet)
    • verseuchen verb (verseuche, verseuchst, verseucht, verseuchte, verseuchtet, verseucht)
  2. verzieken (in de war sturen; ruïneren; bederven; nekken)
    ruinieren; zerstören; abnehmen; fertigmachen; zurückgehen; verkommen; zurücklaufen
    • ruinieren verb (ruiniere, ruinierst, ruiniert, ruinierte, ruiniertet, ruiniert)
    • zerstören verb (zerstöre, zerstörst, zerstört, zerstörte, zerstörtet, zerstört)
    • abnehmen verb (nehme ab, nimmst ab, nimmt ab, nahm ab, nahmt ab, abgenommen)
    • fertigmachen verb (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
    • zurückgehen verb (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
    • verkommen verb (verkomme, verkommst, verkommt, verkam, verkamt, verkommen)
    • zurücklaufen verb (laufe zurück, läufst zurück, läuft zurück, lief zurück, liefet zurück, zurückgelaufen)

Translation Matrix for verzieken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abnehmen bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken achteruitgaan; afdekken; afhalen; afnemen; afruimen; afslanken; aftappen; beroven; beroven van; bestelen; biertappen; degenereren; depriveren; inkrimpen; inzakken; kleiner worden; lijnen; meenemen; ontnemen; ophalen; opruimen; slinken; sterk afnemen; tappen; te kort doen; teruglopen; vallen; verderven; verworden; weghalen; wegnemen
fertigmachen bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken afbreken; afmaken; afmatten; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; fiksen; garneren; klaarspelen; liquideren; moe maken; ombrengen; ophouden; opmaken; opsmukken; perfectioneren; ruineren; schotels garneren; slopen; stoppen; uitputten; van kant maken; vermoeien; vermoorden; vernielen; vernietigen; versieren; vervolledigen; vervolmaken; verwoesten; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen
ruinieren bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten
verderben bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken achteruitgaan; afbreken; bederven; degenereren; ruineren; slopen; verderven; verdoen; vergallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verspillen; verwoesten; verworden
verkommen bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken bouwvallig worden; vergaan; verkommeren; vervallen
verpesten bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
verseuchen bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken aansteken; besmetten; infecteren; vergiftigen; verpesten
zerstören bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken afbreken; breken; met opzet kapotmaken; ruineren; slopen; te gronde richten; vernielen; vernietigen; verwoesten
zurückgehen bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; bezwijken; dateren; declineren; degenereren; inkrimpen; instorten; inzinken; kleiner worden; minder worden; ontaarden; slinken; tenondergaan; teruggaan; teruggrijpen; verderven; vergaan; verrotten; verteren; vervallen; verworden; wederkeren; weerkeren; wegglijden; wegrotten; wegzinken; zinken
zurücklaufen bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken achteruitgaan; bezwijken; degenereren; instorten; ontaarden; tenondergaan; teruggaan; verderven; vergaan; verrotten; verteren; verworden; wegrotten; zinken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
verkommen morsig; ranzig; slonzig; slordig; smerig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig