Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. vlecht:
  2. vlechten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vlecht from Dutch to German

vlecht:

vlecht [de ~] nomen

  1. de vlecht (wrong; knoedel; kluwen; )
    die Strähne; Knötchen; der Knäuel; der Dutt; der Haarknoten; der Knoten
  2. de vlecht (haarvlecht)
    der Haarzopf

Translation Matrix for vlecht:

NounRelated TranslationsOther Translations
Dutt haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong knot; knotje haar
Haarknoten haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong haarknotten; knot; knotje haar
Haarzopf haarvlecht; vlecht haarstreng; haarvlecht; streng
Knoten haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong gezwel; knobbel; knooppunt; knot; knotje haar; tumor
Knäuel haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong dotten; knot; streng garen
Knötchen haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong
Strähne haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong haarsliert

Related Words for "vlecht":


Wiktionary Translations for vlecht:


Cross Translation:
FromToVia
vlecht Zopf braid — weave of three of more strands

vlecht form of vlechten:

vlechten verb (vlecht, vlocht, vlochten, gevlochten)

  1. vlechten
    einflechten; flechten
    • einflechten verb (flechte ein, flichst ein, flicht ein, flocht ein, flochtet ein, eingeflochten)
    • flechten verb (flechte, flechtest, flechtet, flocht, flochtet, geflochten)
  2. vlechten (ineenvlechten; strengelen)
    schlingen
    • schlingen verb (schlinge, schlingst, schlingt, schlang, schlangt, geschlungen)

Conjugations for vlechten:

o.t.t.
  1. vlecht
  2. vlecht
  3. vlecht
  4. vlechten
  5. vlechten
  6. vlechten
o.v.t.
  1. vlocht
  2. vlocht
  3. vlocht
  4. vlochten
  5. vlochten
  6. vlochten
v.t.t.
  1. heb gevlochten
  2. hebt gevlochten
  3. heeft gevlochten
  4. hebben gevlochten
  5. hebben gevlochten
  6. hebben gevlochten
v.v.t.
  1. had gevlochten
  2. had gevlochten
  3. had gevlochten
  4. hadden gevlochten
  5. hadden gevlochten
  6. hadden gevlochten
o.t.t.t.
  1. zal vlechten
  2. zult vlechten
  3. zal vlechten
  4. zullen vlechten
  5. zullen vlechten
  6. zullen vlechten
o.v.t.t.
  1. zou vlechten
  2. zou vlechten
  3. zou vlechten
  4. zouden vlechten
  5. zouden vlechten
  6. zouden vlechten
diversen
  1. vlecht!
  2. vlecht!
  3. gevlochten
  4. vlechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vlechten [de ~] nomen, plural

  1. de vlechten (haarvlechten)
    die Flechten

Translation Matrix for vlechten:

NounRelated TranslationsOther Translations
Flechten haarvlechten; vlechten
VerbRelated TranslationsOther Translations
einflechten vlechten doorweven; in elkaar grijpen; ineengrijpen; ineenstrengelen; ineenvlechten; inpassen; invlechten; inweven; passen in; samenvlechten; verstrengelen; vervlechten; verweven; vlechten in
flechten vlechten ineenvlechten; invlechten; samenweven; vervlechten; verweven; vlechten in
schlingen ineenvlechten; strengelen; vlechten binnenkrijgen; deinen; golven; neerleggen; onderuit halen; opslokken; opvreten; verslinden; verzwelgen; zwelgen

Related Words for "vlechten":


Wiktionary Translations for vlechten:

vlechten
verb
  1. in elkaar strengelen
vlechten
verb
  1. (transitiv) (meist) drei Stränge (zum Beispiel Haare oder Bänder) miteinander verschlingen

Cross Translation:
FromToVia
vlechten flechten braid — intertwine
vlechten flechten plait — to interweave
vlechten schlingen; winden; flechten nattertresser en natte.
vlechten weben; wirken; schlingen; winden; flechten tisser — Faire de la toile ou d’autres étoffes en croiser ou entrelacer sur un métier les fils dont elles devoir composer.
vlechten schlingen; winden; flechten tressermettre, arranger en tresses.