Summary
Dutch to German: more detail...
- wegleggen:
-
Wiktionary:
- wegleggen → herausheben, beseitigen, bergen, abräumen, fortnehmen, entziehen, wegnehmen, suspendieren, zurücklegen, abschaffen, entfernen, fortschaffen, wegbringen
Dutch
Detailed Translations for weglegden from Dutch to German
wegleggen:
-
wegleggen (neerleggen; leggen; plaatsen; deponeren)
hinlegen; lagern; deponieren; ablegen; niederlegen; aufheben; bewahren; bergen; aufbewahren-
niederlegen verb
Conjugations for wegleggen:
o.t.t.
- leg weg
- legt weg
- legt weg
- leggen weg
- leggen weg
- leggen weg
o.v.t.
- legde weg
- legde weg
- legde weg
- legden weg
- legden weg
- legden weg
v.t.t.
- heb weggelegd
- hebt weggelegd
- heeft weggelegd
- hebben weggelegd
- hebben weggelegd
- hebben weggelegd
v.v.t.
- had weggelegd
- had weggelegd
- had weggelegd
- hadden weggelegd
- hadden weggelegd
- hadden weggelegd
o.t.t.t.
- zal wegleggen
- zult wegleggen
- zal wegleggen
- zullen wegleggen
- zullen wegleggen
- zullen wegleggen
o.v.t.t.
- zou wegleggen
- zou wegleggen
- zou wegleggen
- zouden wegleggen
- zouden wegleggen
- zouden wegleggen
diversen
- leg weg!
- legt weg!
- weggelegd
- wegleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wegleggen:
Wiktionary Translations for wegleggen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wegleggen | → herausheben; beseitigen; bergen | ↔ enlever — Déplacer vers le haut. |
• wegleggen | → abräumen; fortnehmen; entziehen; wegnehmen; bergen; suspendieren; zurücklegen; abschaffen; beseitigen; entfernen; fortschaffen; wegbringen | ↔ ôter — tirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux. |