Dutch
Detailed Translations for wegvoer from Dutch to German
wegvaren:
Conjugations for wegvaren:
o.t.t.
- vaar weg
- vaart weg
- vaart weg
- varen weg
- varen weg
- varen weg
o.v.t.
- voer weg
- voer weg
- voer weg
- voeren weg
- voeren weg
- voeren weg
v.t.t.
- ben weggevaren
- bent weggevaren
- is weggevaren
- zijn weggevaren
- zijn weggevaren
- zijn weggevaren
v.v.t.
- was weggevaren
- was weggevaren
- was weggevaren
- waren weggevaren
- waren weggevaren
- waren weggevaren
o.t.t.t.
- zal wegvaren
- zult wegvaren
- zal wegvaren
- zullen wegvaren
- zullen wegvaren
- zullen wegvaren
o.v.t.t.
- zou wegvaren
- zou wegvaren
- zou wegvaren
- zouden wegvaren
- zouden wegvaren
- zouden wegvaren
diversen
- vaar weg!
- vaart weg!
- weggevaren
- wegvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wegvaren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Auslaufen | wegvaren | |
abfahren | afvaart; afvaren; uitvaren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abfahren | afsteken; afvaren; wegvaren | afreizen; heengaan; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegrijden; wegtrekken |
losfahren | afsteken; afvaren; wegvaren | afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegrijden; wegtrekken |
wegfahren | afsteken; afvaren; wegvaren | afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegrijden; wegtrekken |
wegvoeren:
-
wegvoeren (wegdragen; meedragen; afvoeren; wegslepen; wegsjouwen)
abführen; abtragen; wegtragen; fortfahren; wegführen; forttragen; wegschleppen; fortführen; davontragen; fortschaffen; wegschaffen; wegbringen; fortbringen; fortschleppen-
wegschleppen verb (schleppe weg, schleppst weg, schleppt weg, schleppte weg, schlepptet weg, weggeschleppt)
-
fortschaffen verb (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
-
wegschaffen verb (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
-
fortbringen verb (bringe fort, bringst fort, bringt fort, brachte fort, brachtet fort, fortgebracht)
-
fortschleppen verb (schleppe fort, schleppst fort, schleppt fort, schleppte fort, schlepptet fort, fortgeschleppt)
-
wegvoeren (wegleiden)
Conjugations for wegvoeren:
o.t.t.
- voer weg
- voert weg
- voert weg
- voeren weg
- voeren weg
- voeren weg
o.v.t.
- voerde weg
- voerde weg
- voerde weg
- voerden weg
- voerden weg
- voerden weg
v.t.t.
- heb weggevoerd
- hebt weggevoerd
- heeft weggevoerd
- hebben weggevoerd
- hebben weggevoerd
- hebben weggevoerd
v.v.t.
- had weggevoerd
- had weggevoerd
- had weggevoerd
- hadden weggevoerd
- hadden weggevoerd
- hadden weggevoerd
o.t.t.t.
- zal wegvoeren
- zult wegvoeren
- zal wegvoeren
- zullen wegvoeren
- zullen wegvoeren
- zullen wegvoeren
o.v.t.t.
- zou wegvoeren
- zou wegvoeren
- zou wegvoeren
- zouden wegvoeren
- zouden wegvoeren
- zouden wegvoeren
diversen
- voer weg!
- voert weg!
- weggevoerd
- wegvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wegvoeren:
External Machine Translations: