Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. zelfverzekerdheid:
  2. zelfverzekerd:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zelfverzekerdheid from Dutch to German

zelfverzekerdheid:

zelfverzekerdheid [de ~ (v)] nomen

  1. de zelfverzekerdheid (zelfvertrouwen; vastberadenheid; zekerheid; stelligheid)
    Selbstvertrauen; die Selbstsicherheit; die Entschlossenheit; die Bestimmtheit; die Entschiedenheit; die Selbstgewißheit
  2. de zelfverzekerdheid (zelfbewustheid)
    die Selbstsicherheit; die Selbstgewißheit

Translation Matrix for zelfverzekerdheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Bestimmtheit stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid bepaaldheid; beslistheid; gedecideerdheid; hechtheid; onverbrekelijkheid; pertinentie; soliditeit; standvastigheid; stelligheid; stevigheid; vastberadenheid; vastbeslotenheid; vastheid
Entschiedenheit stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid beslistheid; gedecideerdheid; pertinentie; stelligheid; vastberadenheid; vastbeslotenheid
Entschlossenheit stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid beslistheid; gedecideerdheid; pertinentie; standvastigheid; stelligheid; vastberadenheid; vastbeslotenheid
Selbstgewißheit stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfbewustheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid
Selbstsicherheit stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfbewustheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid
Selbstvertrauen stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid

Related Words for "zelfverzekerdheid":


Wiktionary Translations for zelfverzekerdheid:


Cross Translation:
FromToVia
zelfverzekerdheid Selbstvertrauen self-confidence — measure of one's belief in one's own abilities

zelfverzekerd: