Home ->Dictionaries ->Dutch/German ->Translate zetsel

Translate zetsel from Dutch to German

Summary

Dutch to German: more detail...

zetsel:
- Überbleibsel; Ablagerung; Bodensatz; Restbestand; Rest; Niederschlag; Hefe; Schlamm; Schlacke
Wiktionary:
- zetsel → Satz

Dutch

Detailed Translations for zetsel from Dutch to German

zetsel:

zetsel [het ~] nomen

het zetsel (bezinksel; residu; sediment; depot; afzetsel; droesem; grondsop)
Überbleibsel; die Ablagerung; der Bodensatz; der Restbestand; der Rest; der Niederschlag
- Überbleibsel [das ~] nomen
- Ablagerung [die ~] nomen
- Bodensatz [der ~] nomen
- Restbestand [der ~] nomen
- Rest [der ~] nomen
- Niederschlag [der ~] nomen
het zetsel (droesem; drab; grondsop; dik; moer; bezinksel)
die Ablagerung; die Hefe; der Schlamm; die Schlacke; der Niederschlag; der Bodensatz
- Ablagerung [die ~] nomen
- Hefe [die ~] nomen
- Schlamm [der ~] nomen
- Schlacke [die ~] nomen
- Niederschlag [der ~] nomen
- Bodensatz [der ~] nomen

Translation Matrix for zetsel:

Noun	Related Translations	Other Translations
Ablagerung	afzetsel; bezinksel; depot; dik; drab; droesem; grondsop; moer; residu; sediment; zetsel
Bodensatz	afzetsel; bezinksel; depot; dik; drab; droesem; grondsop; moer; residu; sediment; zetsel
Hefe	bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel	drab; droesem; gist; grondsoppen
Niederschlag	afzetsel; bezinksel; depot; dik; drab; droesem; grondsop; moer; residu; sediment; zetsel
Rest	afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel	agio; bon; coupon; exces; hachee; het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; prak; residu; rest; restant; staartje; stuk stof; surplus; teveel
Restbestand	afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel	agio; bon; coupon; exces; het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; rest; restant; stuk stof; surplus; teveel
Schlacke	bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel	bon; coupon
Schlamm	bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel	bagger; kledder; klodder; kwak; lik; modder; prut; slib; slijk; slik
Überbleibsel	afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel	bon; coupon; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant; staartje

Related Words for "zetsel":

zetsels

Wiktionary Translations for zetsel:

zetsel

noun

tot woorden en regels gezette letters
- zetsel → Satz

zetsel

noun

etwas Gesetztes im Druckwesen
- Satz → zetsel

External Machine Translations: