Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. zout:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zoute from Dutch to German

zout:

zout [het ~] nomen

  1. het zout
    Salz; Küchensalz; Kochsalz
  2. het zout
    Salz
    • Salz [das ~] nomen

zout adj

  1. zout (zoutig)

Translation Matrix for zout:

NounRelated TranslationsOther Translations
Kochsalz zout keukenzout
Küchensalz zout keukenzout
Salz zout keukenzout
ModifierRelated TranslationsOther Translations
gesalzen zout; zoutig zout bevattend; zouthoudend
salzhaltig zout; zoutig brak; zout bevattend; zouthoudend
salzig zout; zoutig brak; hartig; zout bevattend; zouthoudend; zoutig

Related Words for "zout":

  • zoutheid, zoutten, zouten, zouter, zoutere, zoutst, zoutste, zoutje, zoute

Antonyms for "zout":


Related Definitions for "zout":

  1. kleine witte korreltjes die de smaak van het eten versterken1
    • er moet wat zout bij de aardappels1
  2. met zout erin of erop1
    • zeewater heeft een zoute smaak1

Wiktionary Translations for zout:

zout
noun
  1. alledaagse naam voor keukenzout
adjective
  1. zout bevattend of zout smakend
zout
noun
  1. ohne Plural: Natriumchlorid, Kochsalz
  2. als Verallgemeinerung von [1]: chemische Verbindung, bei dem metallische und nichtmetallische Ionen durch eine Ionenbindung miteinander verbunden sind

Cross Translation:
FromToVia
zout Salz; Kochsalz salt — sodium chloride
zout Salz salt — compound of an acid and a base
zout salzig salty — tasting of salt
zout salzhaltig salty — containing salt
zout Salz sel — Nom courant du chlorure de sodium, substance sec, friable, soluble dans l’eau, que l’on extraire de la mer, de sources salées, de mines, et dont on se servir surtout pour assaisonner les aliments.

Related Translations for zoute