Dutch
Detailed Translations for klunzen from Dutch to English
klunzen:
Conjugations for klunzen:
o.t.t.
- kluns
- klunst
- klunst
- klunzen
- klunzen
- klunzen
o.v.t.
- klunsde
- klunsde
- klunsde
- klunsden
- klunsden
- klunsden
v.t.t.
- heb geklunsd
- hebt geklunsd
- heeft geklunsd
- hebben geklunsd
- hebben geklunsd
- hebben geklunsd
v.v.t.
- had geklunsd
- had geklunsd
- had geklunsd
- hadden geklunsd
- hadden geklunsd
- hadden geklunsd
o.t.t.t.
- zal klunzen
- zult klunzen
- zal klunzen
- zullen klunzen
- zullen klunzen
- zullen klunzen
o.v.t.t.
- zou klunzen
- zou klunzen
- zou klunzen
- zouden klunzen
- zouden klunzen
- zouden klunzen
diversen
- kluns!
- klunst!
- geklunsd
- klunzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klunzen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bungle | broddelwerk; kladwerk; knoeiboel; knoeiwerk; knutselwerk; prutswerk; rommel; troep; warboel; warhoop; warwinkel; zootje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bungle | klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen | aanklooien; broddelen; haspelen; klooien; prutsen; rotzooien; tot een warboel maken; verprutsen; verwarren |
External Machine Translations: