Dutch
Detailed Translations for afbikken from Dutch to English
afbikken:
-
afbikken (wegbikken)
Conjugations for afbikken:
o.t.t.
- bik af
- bikt af
- bikt af
- bikken af
- bikken af
- bikken af
o.v.t.
- bikte af
- bikte af
- bikte af
- bikten af
- bikten af
- bikten af
v.t.t.
- heb afgebikt
- hebt afgebikt
- heeft afgebikt
- hebben afgebikt
- hebben afgebikt
- hebben afgebikt
v.v.t.
- had afgebikt
- had afgebikt
- had afgebikt
- hadden afgebikt
- hadden afgebikt
- hadden afgebikt
o.t.t.t.
- zal afbikken
- zult afbikken
- zal afbikken
- zullen afbikken
- zullen afbikken
- zullen afbikken
o.v.t.t.
- zou afbikken
- zou afbikken
- zou afbikken
- zouden afbikken
- zouden afbikken
- zouden afbikken
diversen
- bik af!
- bikt af!
- afgebikt
- afbikkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afbikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
chipping off | afbikken; bikken; wegbikken | |
chopping | afbikken; bikken; wegbikken | |
cutting away | afbikken; bikken; wegbikken | |
scrape | krab; krabwond; kras; schaafwond; schram; schrammetje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
chip away | afbikken; wegbikken | |
chip off | afbikken; wegbikken | |
hack away | afbikken; wegbikken | |
scrape | afbikken; wegbikken | afkrabben; afschrappen; krassen; schrapen; schrappen; zich krabben |