Dutch
Detailed Translations for afbouw from Dutch to English
afbouw:
-
de afbouw (geleidelijk beëindigen)
-
de afbouw (relatie afbouw)
-
de afbouw (afwerking)
Translation Matrix for afbouw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
breaking off | afbouw; relatie afbouw | afbreking; afleren; afwennen; ontwennen |
breaking off a relation | afbouw; relatie afbouw | |
completion | afbouw; afwerking | aanvulling; afdoening; afhandeling; afronding; completering; supplement; suppletie; volbrenging; voltooiing |
cutting back | afbouw; geleidelijk beëindigen | |
finishing | afbouw; afwerking | afbouwen; afmaken; afwerken; completering; liquidatie; vernietiging; voltooiing |
phasing out | afbouw; geleidelijk beëindigen |