Dutch
Detailed Translations for doorponsen from Dutch to English
doorponsen:
Conjugations for doorponsen:
o.t.t.
- doorpons
- doorponst
- doorponst
- doorponsen
- doorponsen
- doorponsen
o.v.t.
- doorponste
- doorponste
- doorponste
- doorponsten
- doorponsten
- doorponsten
v.t.t.
- heb doorgeponst
- hebt doorgeponst
- heeft doorgeponst
- hebben doorgeponst
- hebben doorgeponst
- hebben doorgeponst
v.v.t.
- had doorgeponst
- had doorgeponst
- had doorgeponst
- hadden doorgeponst
- hadden doorgeponst
- hadden doorgeponst
o.t.t.t.
- zal doorponsen
- zult doorponsen
- zal doorponsen
- zullen doorponsen
- zullen doorponsen
- zullen doorponsen
o.v.t.t.
- zou doorponsen
- zou doorponsen
- zou doorponsen
- zouden doorponsen
- zouden doorponsen
- zouden doorponsen
en verder
- is doorgeponst
- zijn doorgeponst
diversen
- doorpons!
- doorponst!
- doorgeponst
- doorponsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for doorponsen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
punch | dreun; duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; hengst; klap; klappen; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opdonders; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pons; por; ram; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; vuistslagen; zet | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
die-cut | doorponsen; ponsen; stansen | |
punch | doorponsen; ponsen; stansen | een opdonder verkopen; hengsten; rammen; stompen |
External Machine Translations: