Interglot - "eenheden" translated from Dutch to English

Summary

Dutch to English: more detail...

eenheden:
- units
eenheid:
- unity; unit; uniformity; monotony; army unit; completeness; fullness
Wiktionary:
- eenheid → unity, unit, oneness, one, division, point
- eenheid → unanimity, unit, unity

Dutch

Detailed Translations for eenheden from Dutch to English

eenheden
the units
– The quantity of a resource assigned to a task. The maximum units is the maximum number of units available for the resource. For example, if you have three plumbers, the maximum units is 300 percent or three plumbers working full-time. ¹
- units [the ~] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
units	eenheden

de eenheid (gelijkvormigheid; uniformiteit; eenvormigheid)
the unity; the unit; the uniformity; the monotony
- unity [the ~] nomen
- unit [the ~] nomen
- uniformity [the ~] nomen
- monotony [the ~] nomen
de eenheid (legereenheid; legeronderdeel; legerafdeling)
the army unit
- army unit [the ~] nomen
de eenheid (voltalligheid; geheel; volledigheid; totaliteit; alles; gezamenlijkheid; volkomenheid; totaal)
the completeness; the fullness
- completeness [the ~] nomen
- fullness [the ~] nomen
de eenheid
the unit
– A measurement that specifies in what quantity a product will be sold. ¹
- unit [the ~] nomen

Noun	Related Translations	Other Translations
army unit	eenheid; legerafdeling; legereenheid; legeronderdeel	legerafdeling
completeness	alles; eenheid; geheel; gezamenlijkheid; totaal; totaliteit; volkomenheid; volledigheid; voltalligheid	compleetheid; uitputtendheid; volledigheid
fullness	alles; eenheid; geheel; gezamenlijkheid; totaal; totaliteit; volkomenheid; volledigheid; voltalligheid	compleetheid; volheid; volledigheid
monotony	eenheid; eenvormigheid; gelijkvormigheid; uniformiteit	eentonigheid; eenvormigheid; grauwheid; grauwte; grijsheid; kleurloosheid; monotonie; saaiheid; somberheid; uniformiteit
uniformity	eenheid; eenvormigheid; gelijkvormigheid; uniformiteit	eentonigheid; eenvormigheid; eenzelvigheid; egaliteit; monotonie; saaiheid; uniformiteit
unit	eenheid; eenvormigheid; gelijkvormigheid; uniformiteit
unity	eenheid; eenvormigheid; gelijkvormigheid; uniformiteit	eendrachtigheid; eensgezindheid; saamhorigheid

eenheid

noun

eenheid

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• eenheid	→ unanimity	↔ unanimité — conformité de sentiments, accord complet de suffrages entre plusieurs personnes.
• eenheid	→ unit; unity	↔ unité — Élément singulier, qui a le nombre un.