Summary
Dutch
Detailed Translations for gepoetst from Dutch to English
gepoetst:
Translation Matrix for gepoetst:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
polished | gepoetst; gepolijst; opgepoetst | gelikt; gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen; gladjanusachtig |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
shined | gepoetst; gepolijst; opgepoetst |
poetsen:
Conjugations for poetsen:
o.t.t.
- poets
- poetst
- poetst
- poetsen
- poetsen
- poetsen
o.v.t.
- poetste
- poetste
- poetste
- poetsten
- poetsten
- poetsten
v.t.t.
- heb gepoetst
- hebt gepoetst
- heeft gepoetst
- hebben gepoetst
- hebben gepoetst
- hebben gepoetst
v.v.t.
- had gepoetst
- had gepoetst
- had gepoetst
- hadden gepoetst
- hadden gepoetst
- hadden gepoetst
o.t.t.t.
- zal poetsen
- zult poetsen
- zal poetsen
- zullen poetsen
- zullen poetsen
- zullen poetsen
o.v.t.t.
- zou poetsen
- zou poetsen
- zou poetsen
- zouden poetsen
- zouden poetsen
- zouden poetsen
en verder
- is gepoetst
- zijn gepoetst
diversen
- poets!
- poetst!
- gepoetst
- poetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for poetsen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
polish | glans; glanslaag | |
strike | aanboren; gestaak; opvallen; staken; staking; werkonderbreking; werkstaking | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brush up | opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven | gladmaken; gladwrijven |
polish | opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven | effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; polijsten; politoeren |
shine up | opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven | aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen |
smudge | opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven | |
strike | opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven | aansteken; beroeren; doen branden; een klap geven; frapperen; grijpen; het werk neerleggen als protest; in staking gaan; in staking zijn; ontroeren; ontsteken; raken; slaan; staken; toeslaan; treffen; vuur maken; werkonderbreken |