Dutch
Detailed Translations for kenschetsend from Dutch to English
kenschetsend:
Translation Matrix for kenschetsend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
characteristic | eigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; karaktertrekje; kenmerk; stigma; trekje; typering | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
characteristic | kenschetsend; tekenend; typerend | illustratief; karakteristiek; kenmerkend; specifiek; tekenend; typerend; typisch |
typical | kenschetsend; tekenend; typerend | illustratief; karakteristiek; kenmerkend; tekenend; typerend; typisch |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
characterizing | kenschetsend; tekenend; typerend | karakteriserend |
kenschetsend form of kenschetsen:
-
kenschetsen (karakteriseren; kenmerken; typeren)
to characterize; to characterise– describe or portray the character or the qualities or peculiarities of 1 -
kenschetsen (karakteriseren; kenmerken; tekenen; typeren)
to characterize; to characterise– describe or portray the character or the qualities or peculiarities of 1
Conjugations for kenschetsen:
o.t.t.
- kenschets
- kenschetst
- kenschetst
- kenschetsen
- kenschetsen
- kenschetsen
o.v.t.
- kenschetste
- kenschetste
- kenschetste
- kenschetsten
- kenschetsten
- kenschetsten
v.t.t.
- heb gekenschetst
- hebt gekenschetst
- heeft gekenschetst
- hebben gekenschetst
- hebben gekenschetst
- hebben gekenschetst
v.v.t.
- had gekenschetst
- had gekenschetst
- had gekenschetst
- hadden gekenschetst
- hadden gekenschetst
- hadden gekenschetst
o.t.t.t.
- zal kenschetsen
- zult kenschetsen
- zal kenschetsen
- zullen kenschetsen
- zullen kenschetsen
- zullen kenschetsen
o.v.t.t.
- zou kenschetsen
- zou kenschetsen
- zou kenschetsen
- zouden kenschetsen
- zouden kenschetsen
- zouden kenschetsen
en verder
- ben gekenschetst
- bent gekenschetst
- is gekenschetst
- zijn gekenschetst
- zijn gekenschetst
- zijn gekenschetst
diversen
- kenschets!
- kenschetst!
- gekenschetst
- kenschetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze