Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. object:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for objecten from Dutch to English

object:

object [het ~] nomen

  1. het object (voorwerp; goed; artikel; )
    the article
    – one of a class of artifacts 1
    • article [the ~] nomen
      • an article of clothing1
    the good; the object; the item; the matter; the thing; the gadget
  2. het object
    the object
    – An entity, such as a file, folder, shared folder, printer, or Active Directory object, described by a distinct, named set of attributes. For example, the attributes of a File object include its name, location, and size; the attributes of an Active Directory User object might include the user's first name, last name, and e-mail address. 2
  3. het object
    the object
    – In object-oriented programming, an instance of a class. An object comprises data and methods that act on the data, and is treated as a discrete entity. 2

Translation Matrix for object:

NounRelated TranslationsOther Translations
article artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak artikel; bericht; handelsartikel; handelsproduct; lidwoord; publicatie; stuk
gadget artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak gadget; hebbeding; modeartikel; nieuwtje; snufje; snuisterij
good artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak product
item artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak Outlook-item; artikel; item; onderwerp; subject; thema; thema van een boek
matter artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak aangelegenheid; affaire; bik; feit; gebeurtenis; geval; gruis; incident; kwestie; macadam; materie; metselspecie; mortel; probleem; puin; split; steengruis; steenslag; stof; substantie; voorval; vraagstuk; zaak
object artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak doel; doelwit; mikpunt
thing artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak
VerbRelated TranslationsOther Translations
matter afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
object eisen; in tegenspraak zijn met; protesteren; reclameren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
good aangenaam; akkoord; behaaglijk; bekwaam; braaf; capabel; competent; deskundig; deugdzaam; fijn; geschikt; in orde; leuk; lief; mee eens; oordeelkundig; plezant; plezierig; prettig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig; voorbeeldig; zoet

Related Words for "object":

  • objecten

Wiktionary Translations for object:

object
noun
  1. voorwerp
  2. grammaticaal voorwerp
  3. filosofische entiteit en 4. informaticacomponent
object
noun
  1. in object-oriented programming
  2. thing
  3. distinct physical object

Cross Translation:
FromToVia
object object; article; thing; subject objetchose tangible et visible, concrète. Chose perceptible par la vue et le toucher. Chose, dans un sens indéterminé.