Dutch
Detailed Translations for ontbonden from Dutch to English
ontbonden:
-
ontbonden (uiteengegaan; opgeheven; uiteengevallen)
dissolved; separated; fallen apart; divorced; apart-
dissolved adj
-
separated adj
-
fallen apart adj
-
divorced adj
-
apart adj
-
Translation Matrix for ontbonden:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
dissolved | ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen | opgelost |
divorced | ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen | |
separated | ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen | afgescheiden; gesepareerd |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
apart | ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen | afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; los van elkaar; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen; vrijstaand |
fallen apart | ontbonden; opgeheven; uiteengegaan; uiteengevallen |
ontbinden:
-
ontbinden (uiteen doen gaan; opheffen)
-
ontbinden (wegrotten; rotten; vergaan; verrotten; verteren)
to deteriorate; to perish; to degenerate; to rot; to decay; to be wrecked; to fall into decline; to be lost; to meet an accident; to crash -
ontbinden (verbreken; beëindigen; afbreken; opheffen; stukmaken; verbrijzelen; forceren)
Conjugations for ontbinden:
o.t.t.
- ontbind
- ontbindt
- ontbindt
- ontbinden
- ontbinden
- ontbinden
o.v.t.
- ontbond
- ontbond
- ontbond
- ontbonden
- ontbonden
- ontbonden
v.t.t.
- heb ontbonden
- hebt ontbonden
- heeft ontbonden
- hebben ontbonden
- hebben ontbonden
- hebben ontbonden
v.v.t.
- had ontbonden
- had ontbonden
- had ontbonden
- hadden ontbonden
- hadden ontbonden
- hadden ontbonden
o.t.t.t.
- zal ontbinden
- zult ontbinden
- zal ontbinden
- zullen ontbinden
- zullen ontbinden
- zullen ontbinden
o.v.t.t.
- zou ontbinden
- zou ontbinden
- zou ontbinden
- zouden ontbinden
- zouden ontbinden
- zouden ontbinden
en verder
- is ontbonden
- zijn ontbonden
diversen
- ontbind!
- ontbindt!
- ontbonden
- ontbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ontbinden (uiteen halen)
Translation Matrix for ontbinden:
Wiktionary Translations for ontbinden:
ontbinden
Cross Translation:
verb
ontbinden
verb
-
to disperse a group
-
to terminate a union of multiple members actively
-
cause to break into parts
-
to break up or cause to cease to exist
-
to separate
-
to decay
-
dissolve (a marital union)
-
take bindings off
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontbinden | → repeal; annul; nullify; rescind; abrogate; void | ↔ abroger — Rendre nul. principalement en parlant de lois, de coutumes |
• ontbinden | → analyse; analyze; assay; construe; parse | ↔ analyser — examiner en ses différentes parties. |
• ontbinden | → abolish; annul; cancel; drop; lift; negate; nullify; repeal; rescind; void; abrogate; abate | ↔ annuler — rendre nul. |
• ontbinden | → get rid of; abolish; delete; annul; nullify | ↔ supprimer — Traductions à trier suivant le sens |
External Machine Translations: