Summary
Dutch
Detailed Translations for onthalen from Dutch to English
onthalen:
-
onthalen (ontvangen; binnenhalen; vergasten)
Conjugations for onthalen:
o.t.t.
- onthaal
- onthaalt
- onthaalt
- onthalen
- onthalen
- onthalen
o.v.t.
- onthaalde
- onthaalde
- onthaalde
- onthaalden
- onthaalden
- onthaalden
v.t.t.
- heb onthaald
- hebt onthaald
- heeft onthaald
- hebben onthaald
- hebben onthaald
- hebben onthaald
v.v.t.
- had onthaald
- had onthaald
- had onthaald
- hadden onthaald
- hadden onthaald
- hadden onthaald
o.t.t.t.
- zal onthalen
- zult onthalen
- zal onthalen
- zullen onthalen
- zullen onthalen
- zullen onthalen
o.v.t.t.
- zou onthalen
- zou onthalen
- zou onthalen
- zouden onthalen
- zouden onthalen
- zouden onthalen
en verder
- ben onthaald
- bent onthaald
- is onthaald
- zijn onthaald
- zijn onthaald
- zijn onthaald
diversen
- onthaal!
- onthaalt!
- onthaald
- onthalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for onthalen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
welcome | begroeting; borrel; groet; informele receptie; instuif; receptie; saluut; verwelkoming; welkom; welkomstgroet; welkomstgroeten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
entertain | binnenhalen; onthalen; ontvangen; vergasten | verlustigen |
regale | binnenhalen; onthalen; ontvangen; vergasten | feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; trakteren |
welcome | binnenhalen; onthalen; ontvangen; vergasten | begroeten; gedag zeggen; groeten; verwelkomen; welkom heten |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
welcome | geziene; welkom; welkome | |
Other | Related Translations | Other Translations |
welcome | welkom |
Related Words for "onthalen":
onthalen form of onthaal:
Translation Matrix for onthaal:
Noun | Related Translations | Other Translations |
treat | onthaal; ontvangst | feest; festijn; partij; partijtje; party; traktatie |
Verb | Related Translations | Other Translations |
treat | behandelen; bejegenen; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; onder behandeling nemen; trakteren; uitdelen; vergasten op; verzorgen |