Dutch
Detailed Translations for opdoen from Dutch to English
opdoen:
-
opdoen (onverlangd krijgen; oplopen)
Conjugations for opdoen:
o.t.t.
- doe op
- doet op
- doet op
- doen op
- doen op
- doen op
o.v.t.
- deed op
- deed op
- deed op
- deden op
- deden op
- deden op
v.t.t.
- heb opgedaan
- hebt opgedaan
- heeft opgedaan
- hebben opgedaan
- hebben opgedaan
- hebben opgedaan
v.v.t.
- had opgedaan
- had opgedaan
- had opgedaan
- hadden opgedaan
- hadden opgedaan
- hadden opgedaan
o.t.t.t.
- zal opdoen
- zult opdoen
- zal opdoen
- zullen opdoen
- zullen opdoen
- zullen opdoen
o.v.t.t.
- zou opdoen
- zou opdoen
- zou opdoen
- zouden opdoen
- zouden opdoen
- zouden opdoen
en verder
- is opgedaan
- zijn opgedaan
diversen
- doe op!
- doet op!
- opgedaan
- opdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opdoen:
Wiktionary Translations for opdoen:
opdoen
Cross Translation:
verb
-
to gain, usually by one's own exertions; to get as one's own
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opdoen | → accumulate; gather | ↔ sammeln — unsystematisches Suchen, Erhalten und darauf folgendes Benutzen/Verbrauchen |
External Machine Translations: