Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. scheel:
  2. schelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for scheel from Dutch to English

scheel:

scheel adj

  1. scheel (loensend; loens)

Translation Matrix for scheel:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
cross-eyed loens; loensend; scheel
squinting loens; loensend; scheel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
skewing loens; loensend; scheel

Related Words for "scheel":

  • scheelheid, schele

Wiktionary Translations for scheel:

scheel
adjective
  1. het gebrek hebbend, dat de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden
scheel
adjective
  1. having both eyes oriented inward, especially involuntarily
  2. having both eyes oriented inward

schelen:

schelen [het ~] nomen

  1. het schelen (verschillen)
    the differing; the diverge

schelen verb (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)

  1. schelen (verschil maken; verschillen)
    to make a difference; to differ
    • make a difference verb (makes a difference, made a difference, making a difference)
    • differ verb (differs, differed, differing)

Conjugations for schelen:

o.t.t.
  1. scheel
  2. scheelt
  3. scheelt
  4. schelen
  5. schelen
  6. schelen
o.v.t.
  1. scheelde
  2. scheelde
  3. scheelde
  4. scheelden
  5. scheelden
  6. scheelden
v.t.t.
  1. heb gescheeld
  2. hebt gescheeld
  3. heeft gescheeld
  4. hebben gescheeld
  5. hebben gescheeld
  6. hebben gescheeld
v.v.t.
  1. had gescheeld
  2. had gescheeld
  3. had gescheeld
  4. hadden gescheeld
  5. hadden gescheeld
  6. hadden gescheeld
o.t.t.t.
  1. zal schelen
  2. zult schelen
  3. zal schelen
  4. zullen schelen
  5. zullen schelen
  6. zullen schelen
o.v.t.t.
  1. zou schelen
  2. zou schelen
  3. zou schelen
  4. zouden schelen
  5. zouden schelen
  6. zouden schelen
en verder
  1. ben gescheeld
  2. bent gescheeld
  3. is gescheeld
  4. zijn gescheeld
  5. zijn gescheeld
  6. zijn gescheeld
diversen
  1. scheel!
  2. scheelt!
  3. gescheeld
  4. schelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
differing schelen; verschillen
diverge schelen; verschillen
VerbRelated TranslationsOther Translations
differ schelen; verschil maken; verschillen afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen
diverge afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen
make a difference schelen; verschil maken; verschillen

Related Words for "schelen":


Related Definitions for "schelen":

  1. verschil uitmaken1
    • het scheelt dat hij zo aardig is1

Wiktionary Translations for schelen:

schelen
verb
  1. een verschil maken
schelen
verb
  1. to cause to suffer

Cross Translation:
FromToVia
schelen delay différer — Traductions à trier suivant le sens
schelen lack; miss manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute.

External Machine Translations: