Dutch
Detailed Translations for solidariseren from Dutch to English
solidariseren:
-
solidariseren (solidair maken)
Conjugations for solidariseren:
o.t.t.
- solidariseer
- solidariseert
- solidariseert
- solidariseren
- solidariseren
- solidariseren
o.v.t.
- solidariseerde
- solidariseerde
- solidariseerde
- solidariseerden
- solidariseerden
- solidariseerden
v.t.t.
- heb gesolidariseerd
- hebt gesolidariseerd
- heeft gesolidariseerd
- hebben gesolidariseerd
- hebben gesolidariseerd
- hebben gesolidariseerd
v.v.t.
- had gesolidariseerd
- had gesolidariseerd
- had gesolidariseerd
- hadden gesolidariseerd
- hadden gesolidariseerd
- hadden gesolidariseerd
o.t.t.t.
- zal solidariseren
- zult solidariseren
- zal solidariseren
- zullen solidariseren
- zullen solidariseren
- zullen solidariseren
o.v.t.t.
- zou solidariseren
- zou solidariseren
- zou solidariseren
- zouden solidariseren
- zouden solidariseren
- zouden solidariseren
en verder
- ben gesolidariseerd
- bent gesolidariseerd
- is gesolidariseerd
- zijn gesolidariseerd
- zijn gesolidariseerd
- zijn gesolidariseerd
diversen
- solidariseer!
- solidariseert!
- gesolidariseerd
- solidariserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for solidariseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
consolidate | solidair maken; solidariseren | consolideren; verstevigen |
solidify | solidair maken; solidariseren | bij elkaar houden; bijeenhouden; stijf worden; stremmen |