Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. tripleren:


Dutch

Detailed Translations for tripleren from Dutch to English

tripleren:

tripleren verb (tripleer, tripleert, tripleerde, tripleerden, getripleerd)

  1. tripleren (verdrievoudigen; verdriedubbelen)
    to triplicate
    – reproduce threefold 1
    • triplicate verb (triplicates, triplicated, triplicating)
      • triplicate the letter for the committee1
    to triple
    • triple verb (triples, tripled, tripling)

Conjugations for tripleren:

o.t.t.
  1. tripleer
  2. tripleert
  3. tripleert
  4. tripleren
  5. tripleren
  6. tripleren
o.v.t.
  1. tripleerde
  2. tripleerde
  3. tripleerde
  4. tripleerden
  5. tripleerden
  6. tripleerden
v.t.t.
  1. heb getripleerd
  2. hebt getripleerd
  3. heeft getripleerd
  4. hebben getripleerd
  5. hebben getripleerd
  6. hebben getripleerd
v.v.t.
  1. had getripleerd
  2. had getripleerd
  3. had getripleerd
  4. hadden getripleerd
  5. hadden getripleerd
  6. hadden getripleerd
o.t.t.t.
  1. zal tripleren
  2. zult tripleren
  3. zal tripleren
  4. zullen tripleren
  5. zullen tripleren
  6. zullen tripleren
o.v.t.t.
  1. zou tripleren
  2. zou tripleren
  3. zou tripleren
  4. zouden tripleren
  5. zouden tripleren
  6. zouden tripleren
en verder
  1. ben getripleerd
  2. bent getripleerd
  3. is getripleerd
  4. zijn getripleerd
  5. zijn getripleerd
  6. zijn getripleerd
diversen
  1. tripleer!
  2. tripleert!
  3. getripleerd
  4. triplerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tripleren:

NounRelated TranslationsOther Translations
triplicate drievoud; triplicaat
VerbRelated TranslationsOther Translations
triple tripleren; verdriedubbelen; verdrievoudigen
triplicate tripleren; verdriedubbelen; verdrievoudigen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
triple drievoudig; triplex; triplo
ModifierRelated TranslationsOther Translations
triplicate drievoudig; triplex; triplo