Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. vergruizen:


Dutch

Detailed Translations for vergruizen from Dutch to English

vergruizen:

vergruizen verb (vergruis, vergruist, vergruisde, vergruisden, vergruisd)

  1. vergruizen (vermorzelen; verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; fijnmaken)
    to pulverize; to crush; to shatter; to dash; to smash; to rub fine; to pulverise
    • pulverize verb, amerikan (pulverizes, pulverized, pulverizing)
    • crush verb (crushes, crushed, crushing)
    • shatter verb (shatters, shattered, shattering)
    • dash verb (dashes, dashed, dashing)
    • smash verb (smashs, smashed, smashing)
    • rub fine verb (rubs fine, rubbed fine, rubbing fine)
    • pulverise verb, engelsk

Conjugations for vergruizen:

o.t.t.
  1. vergruis
  2. vergruist
  3. vergruist
  4. vergruizen
  5. vergruizen
  6. vergruizen
o.v.t.
  1. vergruisde
  2. vergruisde
  3. vergruisde
  4. vergruisden
  5. vergruisden
  6. vergruisden
v.t.t.
  1. heb vergruisd
  2. hebt vergruisd
  3. heeft vergruisd
  4. hebben vergruisd
  5. hebben vergruisd
  6. hebben vergruisd
v.v.t.
  1. had vergruisd
  2. had vergruisd
  3. had vergruisd
  4. hadden vergruisd
  5. hadden vergruisd
  6. hadden vergruisd
o.t.t.t.
  1. zal vergruizen
  2. zult vergruizen
  3. zal vergruizen
  4. zullen vergruizen
  5. zullen vergruizen
  6. zullen vergruizen
o.v.t.t.
  1. zou vergruizen
  2. zou vergruizen
  3. zou vergruizen
  4. zouden vergruizen
  5. zouden vergruizen
  6. zouden vergruizen
diversen
  1. vergruis!
  2. vergruist!
  3. vergruisd
  4. vergruizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vergruizen:

NounRelated TranslationsOther Translations
dash koppelteken; scheutje; streepje; verbindingsteken
smash aanrijding; beurskrach; botsing; collisie; debacle; hit; ineenstorting; ineenzakking; instorting; kasstuk; klapper; krach; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbRelated TranslationsOther Translations
crush fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; fijndrukken; in bedwang houden; kapotdrukken; leegknijpen; onderdrukken; persen; platdrukken; platmaken; pletten; terughouden; uitpersen; vijzelen
dash fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
pulverise fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
pulverize fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
rub fine fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden
shatter fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken slaan; aan stukken springen; ingooien; inslaan; kapotslaan; splinteren; stukslaan; tot splinters breken; uiteenspatten; verbrijzelen
smash fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; een klap geven; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; slaan; smashen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen