Summary
Dutch
Detailed Translations for aanduwen from Dutch to English
aanduwen:
-
aanduwen
Conjugations for aanduwen:
o.t.t.
- duw aan
- duwt aan
- duwt aan
- duwen aan
- duwen aan
- duwen aan
o.v.t.
- duwde aan
- duwde aan
- duwde aan
- duwden aan
- duwden aan
- duwden aan
v.t.t.
- heb aangeduwd
- hebt aangeduwd
- heeft aangeduwd
- hebben aangeduwd
- hebben aangeduwd
- hebben aangeduwd
v.v.t.
- had aangeduwd
- had aangeduwd
- had aangeduwd
- hadden aangeduwd
- hadden aangeduwd
- hadden aangeduwd
o.t.t.t.
- zal aanduwen
- zult aanduwen
- zal aanduwen
- zullen aanduwen
- zullen aanduwen
- zullen aanduwen
o.v.t.t.
- zou aanduwen
- zou aanduwen
- zou aanduwen
- zouden aanduwen
- zouden aanduwen
- zouden aanduwen
diversen
- duw aan!
- duwt aan!
- aangeduwd
- aanduwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanduwen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
push | duw; duwtje; knopje; por; stoot; stootje; zet | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
give a push | aanduwen | duwen; voortduwen |
push | aanduwen | avanceren; dringen; duwen; helpen; hengsten; promoten; rammen; schuiven; schuivend verplaatsen; stompen; verhandelen; verkopen; verschuiven; voor zich uitschuiven; voortschuiven |
push on | aanduwen | aanjagen; aansporen; aanzwiepen; doorduwen; duwen; opdrijven; opjutten; porren; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; vooruitduwen; wegjagen |