Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. heil:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for heil from Dutch to English

heil:

heil [het ~] nomen

  1. het heil (voorspoed; welzijn)
    the prosperity; the welfare; the well-being; the wealth; the affluence
  2. het heil (zegen; voorspoed; zegening; )
    the blessing; the benediction; the boon
  3. het heil (zegen; voorspoed; zegening; )
    the blessing

Translation Matrix for heil:

NounRelated TranslationsOther Translations
affluence heil; voorspoed; welzijn luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
benediction gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heildronk; heilwens; toost
blessing gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heiliging; heilwens; wijding; zegening
boon gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening dienst; gunst
prosperity heil; voorspoed; welzijn succes; voorspoedigheid; welslagen; welstand; welvaart; welvarendheid
wealth heil; voorspoed; welzijn fortuin; grote som geld; kapitaal; rijkdom; rijkheid
welfare heil; voorspoed; welzijn abw; bijstand; bijstandsuitkering; bz; geruststelling; ondersteuning; opluchting; rww; sociale bijstand; uitkering; verademing; werkloosheidsuitkering; werklozensteun; ww
well-being heil; voorspoed; welzijn euforie; gelukzaligheid; heerlijkheid; welbehagen

Wiktionary Translations for heil:


Cross Translation:
FromToVia
heil welfare salut — Conservation ou rétablissement d'un état heureux ou convenable
heil welfare salut — Cessation de danger
heil salvation salut — Félicité éternelle, fait d’échapper à la damnation

Related Translations for heil