Dutch
Detailed Translations for heil from Dutch to English
heil:
Translation Matrix for heil:
Noun | Related Translations | Other Translations |
affluence | heil; voorspoed; welzijn | luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid |
benediction | gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening | heildronk; heilwens; toost |
blessing | gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening | heiliging; heilwens; wijding; zegening |
boon | gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening | dienst; gunst |
prosperity | heil; voorspoed; welzijn | succes; voorspoedigheid; welslagen; welstand; welvaart; welvarendheid |
wealth | heil; voorspoed; welzijn | fortuin; grote som geld; kapitaal; rijkdom; rijkheid |
welfare | heil; voorspoed; welzijn | abw; bijstand; bijstandsuitkering; bz; geruststelling; ondersteuning; opluchting; rww; sociale bijstand; uitkering; verademing; werkloosheidsuitkering; werklozensteun; ww |
well-being | heil; voorspoed; welzijn | euforie; gelukzaligheid; heerlijkheid; welbehagen |